Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ontvliegen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ontvlieg
ontvliegt
ontvliegt
ontvliegen
ontvliegen
ontvliegen
Present perfect tense
ben ontvlogen
bent ontvlogen
is ontvlogen
zijn ontvlogen
zijn ontvlogen
zijn ontvlogen
Past tense
ontvloog
ontvloog
ontvloog
ontvlogen
ontvlogen
ontvlogen
Future tense
zal ontvliegen
zult ontvliegen
zal ontvliegen
zullen ontvliegen
zullen ontvliegen
zullen ontvliegen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ontvliegen
zou ontvliegen
zou ontvliegen
zouden ontvliegen
zouden ontvliegen
zouden ontvliegen
Subjunctive mood
ontvliege
ontvliege
ontvliege
ontvliege
ontvliege
ontvliege
Past perfect tense
was ontvlogen
was ontvlogen
was ontvlogen
waren ontvlogen
waren ontvlogen
waren ontvlogen
Future perf.
zal ontvlogen zijn
zal ontvlogen zijn
zal ontvlogen zijn
zullen ontvlogen zijn
zullen ontvlogen zijn
zullen ontvlogen zijn
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ontvlogen zijn
zou ontvlogen zijn
zou ontvlogen zijn
zouden ontvlogen zijn
zouden ontvlogen zijn
zouden ontvlogen zijn
Du
Ihr
Imperative mood
ontvlieg
ontvliegt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ontvlieden
flee
uitvliegen
fledge

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.