Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ontkolen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ontkool
ontkoolt
ontkoolt
ontkolen
ontkolen
ontkolen
Present perfect tense
heb ontkoold
hebt ontkoold
heeft ontkoold
hebben ontkoold
hebben ontkoold
hebben ontkoold
Past tense
ontkoolde
ontkoolde
ontkoolde
ontkoolden
ontkoolden
ontkoolden
Future tense
zal ontkolen
zult ontkolen
zal ontkolen
zullen ontkolen
zullen ontkolen
zullen ontkolen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ontkolen
zou ontkolen
zou ontkolen
zouden ontkolen
zouden ontkolen
zouden ontkolen
Subjunctive mood
ontkole
ontkole
ontkole
ontkole
ontkole
ontkole
Past perfect tense
had ontkoold
had ontkoold
had ontkoold
hadden ontkoold
hadden ontkoold
hadden ontkoold
Future perf.
zal ontkoold hebben
zal ontkoold hebben
zal ontkoold hebben
zullen ontkoold hebben
zullen ontkoold hebben
zullen ontkoold hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ontkoold hebben
zou ontkoold hebben
zou ontkoold hebben
zouden ontkoold hebben
zouden ontkoold hebben
zouden ontkoold hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ontkool
ontkoolt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

onthalen
welcome
ontkapen
do
ontkomen
escape

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.