Naspoelen (to rinse) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of naspoelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
spoel na
I rinse
spoelt na
you rinse
spoelt na
he/she/it rinses
spoelen na
we rinse
spoelen na
you all rinse
spoelen na
they rinse
Present perfect tense
heb nagespoeld
I have rinsed
hebt nagespoeld
you have rinsed
heeft nagespoeld
he/she/it has rinsed
hebben nagespoeld
we have rinsed
hebben nagespoeld
you all have rinsed
hebben nagespoeld
they have rinsed
Past tense
spoelde na
I rinsed
spoelde na
you rinsed
spoelde na
he/she/it rinsed
spoelden na
we rinsed
spoelden na
you all rinsed
spoelden na
they rinsed
Future tense
zal naspoelen
I will rinse
zult naspoelen
you will rinse
zal naspoelen
he/she/it will rinse
zullen naspoelen
we will rinse
zullen naspoelen
you all will rinse
zullen naspoelen
they will rinse
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou naspoelen
I would rinse
zou naspoelen
you would rinse
zou naspoelen
he/she/it would rinse
zouden naspoelen
we would rinse
zouden naspoelen
you all would rinse
zouden naspoelen
they would rinse
Subjunctive mood
spoele na
I rinse
spoele na
you rinse
spoele na
he/she/it rinse
spoele na
we rinse
spoele na
you all rinse
spoele na
they rinse
Past perfect tense
had nagespoeld
I had rinsed
had nagespoeld
you had rinsed
had nagespoeld
he/she/it had rinsed
hadden nagespoeld
we had rinsed
hadden nagespoeld
you all had rinsed
hadden nagespoeld
they had rinsed
Future perf.
zal nagespoeld hebben
I will have rinsed
zal nagespoeld hebben
you will have rinsed
zal nagespoeld hebben
he/she/it will have rinsed
zullen nagespoeld hebben
we will have rinsed
zullen nagespoeld hebben
you all will have rinsed
zullen nagespoeld hebben
they will have rinsed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou nagespoeld hebben
I would have rinsed
zou nagespoeld hebben
you would have rinsed
zou nagespoeld hebben
he/she/it would have rinsed
zouden nagespoeld hebben
we would have rinsed
zouden nagespoeld hebben
you all would have rinsed
zouden nagespoeld hebben
they would have rinsed
Present bijzin tense
naspoel
I rinse
naspoelt
you rinse
naspoelt
he/she/it rinses
naspoelen
we rinse
naspoelen
you all rinse
naspoelen
they rinse
Past bijzin tense
naspoelde
I rinsed
naspoelde
you rinsed
naspoelde
he/she/it rinsed
naspoelden
we rinsed
naspoelden
you all rinsed
naspoelden
they rinsed
Future bijzin tense
zal naspoelen
I will rinse
zult naspoelen
you will rinse
zal naspoelen
he/she/it will rinse
zullen naspoelen
we will rinse
zullen naspoelen
you all will rinse
zullen naspoelen
they will rinse
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou naspoelen
I would rinse
zou naspoelen
you would rinse
zou naspoelen
he/she/it would rinse
zouden naspoelen
we would rinse
zouden naspoelen
you all would rinse
zouden naspoelen
they would rinse
Subjunctive bijzin mood
naspoele
I rinse
naspoele
you rinse
naspoele
he/she/it rinse
naspoele
we rinse
naspoele
you all rinse
naspoele
they rinse
Du
Ihr
Imperative mood
spoel na
rinse
spoelt na
rinse

Examples of naspoelen

Example in DutchTranslation in English
Inzepen, naspoelen, herhalen.Lather, rinse, repeat.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afspoelen
rinse
bespoelen
wash
omspoelen
rinse
opspoelen
reel

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

nablijven
remain behind
naken
aspire
naklinken
resound
naleven
do
nasjen
nosh
naspeuren
investigate
nasporen
track
navertellen
repeat
nawerpen
do
nazwaaien
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'rinse':

None found.
Learning languages?