Mazelen (to do) conjugation

Dutch
5 examples

Conjugation of mazelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
mazel
I do
mazelt
you do
mazelt
he/she/it does
mazelen
we do
mazelen
you all do
mazelen
they do
Present perfect tense
heb gemazeld
I have done
hebt gemazeld
you have done
heeft gemazeld
he/she/it has done
hebben gemazeld
we have done
hebben gemazeld
you all have done
hebben gemazeld
they have done
Past tense
mazelde
I did
mazelde
you did
mazelde
he/she/it did
mazelden
we did
mazelden
you all did
mazelden
they did
Future tense
zal mazelen
I will do
zult mazelen
you will do
zal mazelen
he/she/it will do
zullen mazelen
we will do
zullen mazelen
you all will do
zullen mazelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou mazelen
I would do
zou mazelen
you would do
zou mazelen
he/she/it would do
zouden mazelen
we would do
zouden mazelen
you all would do
zouden mazelen
they would do
Subjunctive mood
mazele
I do
mazele
you do
mazele
he/she/it do
mazele
we do
mazele
you all do
mazele
they do
Past perfect tense
had gemazeld
I had done
had gemazeld
you had done
had gemazeld
he/she/it had done
hadden gemazeld
we had done
hadden gemazeld
you all had done
hadden gemazeld
they had done
Future perf.
zal gemazeld hebben
I will have done
zal gemazeld hebben
you will have done
zal gemazeld hebben
he/she/it will have done
zullen gemazeld hebben
we will have done
zullen gemazeld hebben
you all will have done
zullen gemazeld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gemazeld hebben
I would have done
zou gemazeld hebben
you would have done
zou gemazeld hebben
he/she/it would have done
zouden gemazeld hebben
we would have done
zouden gemazeld hebben
you all would have done
zouden gemazeld hebben
they would have done
Du
Ihr
Imperative mood
mazel
do
mazelt
do

Examples of mazelen

Example in DutchTranslation in English
Alsof de aarde mazelen en herpes heeft.Mankind can't even create a toupee that doesn't get laughs.
De dag erna had hij de mazelen.Next day, he comes down with measles.
De laatste keer had je mazelen... nu ben je getrouwd.The last time I seen you was for a shot for the measles. Now you're married. How do you like it?
De rest heeft geen melk en hij heeft 'n zoon door mazelen verloren.The rest don't milk. He lost a boy to mumps.
En ze had dat stomme excuus dat haar zoon de mazelen had.And she had this lame excuse about her kid coming down with the measles.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bazelen
twaddle
fezelen
do
ijzelen
do
makelen
do
vezelen
do

Similar but longer

mazzelen
do

Random

luieriken
lazy guys
markten
market
marmelen
do
mathematiseren
mathematize
mauwen
meow
maximeren
do
mazen
do
meefietsen
cycle along
meehelpen
assist
meeliften
piggyback

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?