Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Itereren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
itereer
itereert
itereert
itereren
itereren
itereren
Present perfect tense
heb geïtereerd
hebt geïtereerd
heeft geïtereerd
hebben geïtereerd
hebben geïtereerd
hebben geïtereerd
Past tense
itereerde
itereerde
itereerde
itereerden
itereerden
itereerden
Future tense
zal itereren
zult itereren
zal itereren
zullen itereren
zullen itereren
zullen itereren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou itereren
zou itereren
zou itereren
zouden itereren
zouden itereren
zouden itereren
Subjunctive mood
iterere
iterere
iterere
iterere
iterere
iterere
Past perfect tense
had geïtereerd
had geïtereerd
had geïtereerd
hadden geïtereerd
hadden geïtereerd
hadden geïtereerd
Future perf.
zal geïtereerd hebben
zal geïtereerd hebben
zal geïtereerd hebben
zullen geïtereerd hebben
zullen geïtereerd hebben
zullen geïtereerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geïtereerd hebben
zou geïtereerd hebben
zou geïtereerd hebben
zouden geïtereerd hebben
zouden geïtereerd hebben
zouden geïtereerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
itereer
itereert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

hoereren
whore honor
opereren
operate

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.