Inschalen (to do) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of inschalen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schaal in
I do
schaalt in
you do
schaalt in
he/she/it does
schalen in
we do
schalen in
you all do
schalen in
they do
Present perfect tense
heb ingeschaald
I have done
hebt ingeschaald
you have done
heeft ingeschaald
he/she/it has done
hebben ingeschaald
we have done
hebben ingeschaald
you all have done
hebben ingeschaald
they have done
Past tense
schaalde in
I did
schaalde in
you did
schaalde in
he/she/it did
schaalden in
we did
schaalden in
you all did
schaalden in
they did
Future tense
zal inschalen
I will do
zult inschalen
you will do
zal inschalen
he/she/it will do
zullen inschalen
we will do
zullen inschalen
you all will do
zullen inschalen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou inschalen
I would do
zou inschalen
you would do
zou inschalen
he/she/it would do
zouden inschalen
we would do
zouden inschalen
you all would do
zouden inschalen
they would do
Subjunctive mood
schale in
I do
schale in
you do
schale in
he/she/it do
schale in
we do
schale in
you all do
schale in
they do
Past perfect tense
had ingeschaald
I had done
had ingeschaald
you had done
had ingeschaald
he/she/it had done
hadden ingeschaald
we had done
hadden ingeschaald
you all had done
hadden ingeschaald
they had done
Future perf.
zal ingeschaald hebben
I will have done
zal ingeschaald hebben
you will have done
zal ingeschaald hebben
he/she/it will have done
zullen ingeschaald hebben
we will have done
zullen ingeschaald hebben
you all will have done
zullen ingeschaald hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ingeschaald hebben
I would have done
zou ingeschaald hebben
you would have done
zou ingeschaald hebben
he/she/it would have done
zouden ingeschaald hebben
we would have done
zouden ingeschaald hebben
you all would have done
zouden ingeschaald hebben
they would have done
Present bijzin tense
inschaal
I do
inschaalt
you do
inschaalt
he/she/it does
inschalen
we do
inschalen
you all do
inschalen
they do
Past bijzin tense
inschaalde
I did
inschaalde
you did
inschaalde
he/she/it did
inschaalden
we did
inschaalden
you all did
inschaalden
they did
Future bijzin tense
zal inschalen
I will do
zult inschalen
you will do
zal inschalen
he/she/it will do
zullen inschalen
we will do
zullen inschalen
you all will do
zullen inschalen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou inschalen
I would do
zou inschalen
you would do
zou inschalen
he/she/it would do
zouden inschalen
we would do
zouden inschalen
you all would do
zouden inschalen
they would do
Subjunctive bijzin mood
inschale
I do
inschale
you do
inschale
he/she/it do
inschale
we do
inschale
you all do
inschale
they do
Du
Ihr
Imperative mood
schaal in
do
schaalt in
do

Examples of inschalen

Example in DutchTranslation in English
Wij moeten Oxley terughalen, en de schaal in handen krijgen... en in Akator zijn voor hen.We got to get Oxley back, get our hands on that skull and get to Akator before they do.
Dat roept de vraag op... wat op de kleinste schalen in het microscopisch universum bestaat.That raises the question... "What does exist at the smallest scales of the microscopic universe?"

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afschalen
do
inschepen
embark
opschalen
do

Similar but longer

inschakelen
switch

Random

ineenzakken
collapse
inkorten
abate
inmijnen
do
inpeperen
do
inschakelen
switch
inschatten
assess
inslurpen
do
insnuiven
sniff
inspannen
do
inspecteren
inspect

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?