Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Halsteren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
halster
halstert
halstert
halsteren
halsteren
halsteren
Present perfect tense
heb gehalsterd
hebt gehalsterd
heeft gehalsterd
hebben gehalsterd
hebben gehalsterd
hebben gehalsterd
Past tense
halsterde
halsterde
halsterde
halsterden
halsterden
halsterden
Future tense
zal halsteren
zult halsteren
zal halsteren
zullen halsteren
zullen halsteren
zullen halsteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou halsteren
zou halsteren
zou halsteren
zouden halsteren
zouden halsteren
zouden halsteren
Subjunctive mood
halstere
halstere
halstere
halstere
halstere
halstere
Past perfect tense
had gehalsterd
had gehalsterd
had gehalsterd
hadden gehalsterd
hadden gehalsterd
hadden gehalsterd
Future perf.
zal gehalsterd hebben
zal gehalsterd hebben
zal gehalsterd hebben
zullen gehalsterd hebben
zullen gehalsterd hebben
zullen gehalsterd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gehalsterd hebben
zou gehalsterd hebben
zou gehalsterd hebben
zouden gehalsterd hebben
zouden gehalsterd hebben
zouden gehalsterd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
halster
halstert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bolsteren
do
hamsteren
hoard
heisteren
heist honor

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

gourmetten
do
greineren
grain
groenen
grow
haarkloven
do
hakken
cut
hallucineren
hallucinate
halteren
do
headbangen
headbang
healen
heal
heensnellen
rush around

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.