Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Fabuleren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
fabuleer
fabuleert
fabuleert
fabuleren
fabuleren
fabuleren
Present perfect tense
heb gefabuleerd
hebt gefabuleerd
heeft gefabuleerd
hebben gefabuleerd
hebben gefabuleerd
hebben gefabuleerd
Past tense
fabuleerde
fabuleerde
fabuleerde
fabuleerden
fabuleerden
fabuleerden
Future tense
zal fabuleren
zult fabuleren
zal fabuleren
zullen fabuleren
zullen fabuleren
zullen fabuleren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou fabuleren
zou fabuleren
zou fabuleren
zouden fabuleren
zouden fabuleren
zouden fabuleren
Subjunctive mood
fabulere
fabulere
fabulere
fabulere
fabulere
fabulere
Past perfect tense
had gefabuleerd
had gefabuleerd
had gefabuleerd
hadden gefabuleerd
hadden gefabuleerd
hadden gefabuleerd
Future perf.
zal gefabuleerd hebben
zal gefabuleerd hebben
zal gefabuleerd hebben
zullen gefabuleerd hebben
zullen gefabuleerd hebben
zullen gefabuleerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gefabuleerd hebben
zou gefabuleerd hebben
zou gefabuleerd hebben
zouden gefabuleerd hebben
zouden gefabuleerd hebben
zouden gefabuleerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
fabuleer
fabuleert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

failleren
bankrupt
tabuleren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.