Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Exciteren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
exciteer
exciteert
exciteert
exciteren
exciteren
exciteren
Present perfect tense
heb geëxciteerd
hebt geëxciteerd
heeft geëxciteerd
hebben geëxciteerd
hebben geëxciteerd
hebben geëxciteerd
Past tense
exciteerde
exciteerde
exciteerde
exciteerden
exciteerden
exciteerden
Future tense
zal exciteren
zult exciteren
zal exciteren
zullen exciteren
zullen exciteren
zullen exciteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou exciteren
zou exciteren
zou exciteren
zouden exciteren
zouden exciteren
zouden exciteren
Subjunctive mood
excitere
excitere
excitere
excitere
excitere
excitere
Past perfect tense
had geëxciteerd
had geëxciteerd
had geëxciteerd
hadden geëxciteerd
hadden geëxciteerd
hadden geëxciteerd
Future perf.
zal geëxciteerd hebben
zal geëxciteerd hebben
zal geëxciteerd hebben
zullen geëxciteerd hebben
zullen geëxciteerd hebben
zullen geëxciteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëxciteerd hebben
zou geëxciteerd hebben
zou geëxciteerd hebben
zouden geëxciteerd hebben
zouden geëxciteerd hebben
zouden geëxciteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
exciteer
exciteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

exalteren
exalt
excuseren
excuse
existeren
exhort
reciteren
recite

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.