Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Boeleren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
boeleer
boeleert
boeleert
boeleren
boeleren
boeleren
Present perfect tense
heb geboeleerd
hebt geboeleerd
heeft geboeleerd
hebben geboeleerd
hebben geboeleerd
hebben geboeleerd
Past tense
boeleerde
boeleerde
boeleerde
boeleerden
boeleerden
boeleerden
Future tense
zal boeleren
zult boeleren
zal boeleren
zullen boeleren
zullen boeleren
zullen boeleren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou boeleren
zou boeleren
zou boeleren
zouden boeleren
zouden boeleren
zouden boeleren
Subjunctive mood
boelere
boelere
boelere
boelere
boelere
boelere
Past perfect tense
had geboeleerd
had geboeleerd
had geboeleerd
hadden geboeleerd
hadden geboeleerd
hadden geboeleerd
Future perf.
zal geboeleerd hebben
zal geboeleerd hebben
zal geboeleerd hebben
zullen geboeleerd hebben
zullen geboeleerd hebben
zullen geboeleerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geboeleerd hebben
zou geboeleerd hebben
zou geboeleerd hebben
zouden geboeleerd hebben
zouden geboeleerd hebben
zouden geboeleerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
boeleer
boeleert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bijleren
learn
bobberen
do
bolderen
bold honor
bomberen
crown
borneren
you born
bouderen
sulk

Similar but longer

bosseleren
emboss

Random

blanketten
blanch
blauwen
blue
bloezen
blossom
blokletteren
block letters
bloten
dewool
boekhouden
bookkeep
boekstaven
chronicle
boemelen
debauch
botsen
collide
bouderen
sulk

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.