Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Blameren (to discredit) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
blameer
blameert
blameert
blameren
blameren
blameren
Present perfect tense
heb geblameerd
hebt geblameerd
heeft geblameerd
hebben geblameerd
hebben geblameerd
hebben geblameerd
Past tense
blameerde
blameerde
blameerde
blameerden
blameerden
blameerden
Future tense
zal blameren
zult blameren
zal blameren
zullen blameren
zullen blameren
zullen blameren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou blameren
zou blameren
zou blameren
zouden blameren
zouden blameren
zouden blameren
Subjunctive mood
blamere
blamere
blamere
blamere
blamere
blamere
Past perfect tense
had geblameerd
had geblameerd
had geblameerd
hadden geblameerd
hadden geblameerd
hadden geblameerd
Future perf.
zal geblameerd hebben
zal geblameerd hebben
zal geblameerd hebben
zullen geblameerd hebben
zullen geblameerd hebben
zullen geblameerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geblameerd hebben
zou geblameerd hebben
zou geblameerd hebben
zouden geblameerd hebben
zouden geblameerd hebben
zouden geblameerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
blameer
blameert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

besmeren
decide
bladeren
leaf through
blakeren
glow with

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'discredit':

None found.