Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bezolderen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bezolder
bezoldert
bezoldert
bezolderen
bezolderen
bezolderen
Present perfect tense
heb bezolderd
hebt bezolderd
heeft bezolderd
hebben bezolderd
hebben bezolderd
hebben bezolderd
Past tense
bezolderde
bezolderde
bezolderde
bezolderden
bezolderden
bezolderden
Future tense
zal bezolderen
zult bezolderen
zal bezolderen
zullen bezolderen
zullen bezolderen
zullen bezolderen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bezolderen
zou bezolderen
zou bezolderen
zouden bezolderen
zouden bezolderen
zouden bezolderen
Subjunctive mood
bezoldere
bezoldere
bezoldere
bezoldere
bezoldere
bezoldere
Past perfect tense
had bezolderd
had bezolderd
had bezolderd
hadden bezolderd
hadden bezolderd
hadden bezolderd
Future perf.
zal bezolderd hebben
zal bezolderd hebben
zal bezolderd hebben
zullen bezolderd hebben
zullen bezolderd hebben
zullen bezolderd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bezolderd hebben
zou bezolderd hebben
zou bezolderd hebben
zouden bezolderd hebben
zouden bezolderd hebben
zouden bezolderd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bezolder
bezoldert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bepolderen
do
bezenderen
radio tracking
bezoldigen
pay

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.