Bepolderen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of bepolderen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bepolder
I do
bepoldert
you do
bepoldert
he/she/it does
bepolderen
we do
bepolderen
you all do
bepolderen
they do
Present perfect tense
heb bepolderd
I have done
hebt bepolderd
you have done
heeft bepolderd
he/she/it has done
hebben bepolderd
we have done
hebben bepolderd
you all have done
hebben bepolderd
they have done
Past tense
bepolderde
I did
bepolderde
you did
bepolderde
he/she/it did
bepolderden
we did
bepolderden
you all did
bepolderden
they did
Future tense
zal bepolderen
I will do
zult bepolderen
you will do
zal bepolderen
he/she/it will do
zullen bepolderen
we will do
zullen bepolderen
you all will do
zullen bepolderen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bepolderen
I would do
zou bepolderen
you would do
zou bepolderen
he/she/it would do
zouden bepolderen
we would do
zouden bepolderen
you all would do
zouden bepolderen
they would do
Subjunctive mood
bepoldere
I do
bepoldere
you do
bepoldere
he/she/it do
bepoldere
we do
bepoldere
you all do
bepoldere
they do
Past perfect tense
had bepolderd
I had done
had bepolderd
you had done
had bepolderd
he/she/it had done
hadden bepolderd
we had done
hadden bepolderd
you all had done
hadden bepolderd
they had done
Future perf.
zal bepolderd hebben
I will have done
zal bepolderd hebben
you will have done
zal bepolderd hebben
he/she/it will have done
zullen bepolderd hebben
we will have done
zullen bepolderd hebben
you all will have done
zullen bepolderd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bepolderd hebben
I would have done
zou bepolderd hebben
you would have done
zou bepolderd hebben
he/she/it would have done
zouden bepolderd hebben
we would have done
zouden bepolderd hebben
you all would have done
zouden bepolderd hebben
they would have done
Du
Ihr
Imperative mood
bepolder
do
bepoldert
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afpolderen
do
bepoederen
powder
bepoeieren
do
bezolderen
do
inpolderen
impolder

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

beoliën
do
bepakken
pack
beparelen
do
beperken
pitch it
beplanten
plant
bepoeieren
do
bepotelen
grope
beraden
firm
berispen
blame
besausen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?