Conjugation
Etymology
Blog
Courses
Get a Dutch Tutor
Conjugation
Etymology
Blog
afpolderen
to do
Conjugation
Details
Looking for learning resources?
Study with our courses!
Get a full course →
Conjugation
of
afpolderen
Translation
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
polder af
I do
poldert af
you do
poldert af
he/she/it does
polderen af
we do
polderen af
you all do
polderen af
they do
Present perfect tense
heb afgepolderd
I have done
hebt afgepolderd
you have done
heeft afgepolderd
he/she/it has done
hebben afgepolderd
we have done
hebben afgepolderd
you all have done
hebben afgepolderd
they have done
Past tense
polderde af
I did
polderde af
you did
polderde af
he/she/it did
polderden af
we did
polderden af
you all did
polderden af
they did
Future tense
zal afpolderen
I will do
zult afpolderen
you will do
zal afpolderen
he/she/it will do
zullen afpolderen
we will do
zullen afpolderen
you all will do
zullen afpolderen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afpolderen
I would do
zou afpolderen
you would do
zou afpolderen
he/she/it would do
zouden afpolderen
we would do
zouden afpolderen
you all would do
zouden afpolderen
they would do
Subjunctive mood
poldere af
I do
poldere af
you do
poldere af
he/she/it do
poldere af
we do
poldere af
you all do
poldere af
they do
Past perfect tense
had afgepolderd
I had done
had afgepolderd
you had done
had afgepolderd
he/she/it had done
hadden afgepolderd
we had done
hadden afgepolderd
you all had done
hadden afgepolderd
they had done
Future perf.
zal afgepolderd hebben
I will have done
zal afgepolderd hebben
you will have done
zal afgepolderd hebben
he/she/it will have done
zullen afgepolderd hebben
we will have done
zullen afgepolderd hebben
you all will have done
zullen afgepolderd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgepolderd hebben
I would have done
zou afgepolderd hebben
you would have done
zou afgepolderd hebben
he/she/it would have done
zouden afgepolderd hebben
we would have done
zouden afgepolderd hebben
you all would have done
zouden afgepolderd hebben
they would have done
Present bijzin tense
afpolder
I do
afpoldert
you do
afpoldert
he/she/it does
afpolderen
we do
afpolderen
you all do
afpolderen
they do
Past bijzin tense
afpolderde
I did
afpolderde
you did
afpolderde
he/she/it did
afpolderden
we did
afpolderden
you all did
afpolderden
they did
Future bijzin tense
zal afpolderen
I will do
zult afpolderen
you will do
zal afpolderen
he/she/it will do
zullen afpolderen
we will do
zullen afpolderen
you all will do
zullen afpolderen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afpolderen
I would do
zou afpolderen
you would do
zou afpolderen
he/she/it would do
zouden afpolderen
we would do
zouden afpolderen
you all would do
zouden afpolderen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afpoldere
I do
afpoldere
you do
afpoldere
he/she/it do
afpoldere
we do
afpoldere
you all do
afpoldere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
polder af
do
poldert af
do
Further details about this page
LOCATION
Cooljugator
/
Dutch
/
afpolderen
RELATED PAGES
afpoeieren
rebuff
bepolderen
do
inpolderen
impolder
Back to Top