Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Begrazen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
begraas
begraast
begraast
begrazen
begrazen
begrazen
Present perfect tense
heb begraasd
hebt begraasd
heeft begraasd
hebben begraasd
hebben begraasd
hebben begraasd
Past tense
begraasde
begraasde
begraasde
begraasden
begraasden
begraasden
Future tense
zal begrazen
zult begrazen
zal begrazen
zullen begrazen
zullen begrazen
zullen begrazen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou begrazen
zou begrazen
zou begrazen
zouden begrazen
zouden begrazen
zouden begrazen
Subjunctive mood
begraze
begraze
begraze
begraze
begraze
begraze
Past perfect tense
had begraasd
had begraasd
had begraasd
hadden begraasd
hadden begraasd
hadden begraasd
Future perf.
zal begraasd hebben
zal begraasd hebben
zal begraasd hebben
zullen begraasd hebben
zullen begraasd hebben
zullen begraasd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou begraasd hebben
zou begraasd hebben
zou begraasd hebben
zouden begraasd hebben
zouden begraasd hebben
zouden begraasd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
begraas
begraast

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afgrazen
graze
begraven
bury
begroten
estimate

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.