Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Avaleren (to guarantee) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
avaleer
avaleert
avaleert
avaleren
avaleren
avaleren
Present perfect tense
heb geavaleerd
hebt geavaleerd
heeft geavaleerd
hebben geavaleerd
hebben geavaleerd
hebben geavaleerd
Past tense
avaleerde
avaleerde
avaleerde
avaleerden
avaleerden
avaleerden
Future tense
zal avaleren
zult avaleren
zal avaleren
zullen avaleren
zullen avaleren
zullen avaleren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou avaleren
zou avaleren
zou avaleren
zouden avaleren
zouden avaleren
zouden avaleren
Subjunctive mood
avalere
avalere
avalere
avalere
avalere
avalere
Past perfect tense
had geavaleerd
had geavaleerd
had geavaleerd
hadden geavaleerd
hadden geavaleerd
hadden geavaleerd
Future perf.
zal geavaleerd hebben
zal geavaleerd hebben
zal geavaleerd hebben
zullen geavaleerd hebben
zullen geavaleerd hebben
zullen geavaleerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geavaleerd hebben
zou geavaleerd hebben
zou geavaleerd hebben
zouden geavaleerd hebben
zouden geavaleerd hebben
zouden geavaleerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
avaleer
avaleert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanleren
learn
etaleren
aestheticise

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'guarantee':

None found.