Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afsoppen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afsoppen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
sop af
I do
sopt af
you do
sopt af
he/she/it does
soppen af
we do
soppen af
you all do
soppen af
they do
Present perfect tense
heb afgesopt
I have done
hebt afgesopt
you have done
heeft afgesopt
he/she/it has done
hebben afgesopt
we have done
hebben afgesopt
you all have done
hebben afgesopt
they have done
Past tense
sopte af
I did
sopte af
you did
sopte af
he/she/it did
sopten af
we did
sopten af
you all did
sopten af
they did
Future tense
zal afsoppen
I will do
zult afsoppen
you will do
zal afsoppen
he/she/it will do
zullen afsoppen
we will do
zullen afsoppen
you all will do
zullen afsoppen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afsoppen
I would do
zou afsoppen
you would do
zou afsoppen
he/she/it would do
zouden afsoppen
we would do
zouden afsoppen
you all would do
zouden afsoppen
they would do
Subjunctive mood
soppe af
I do
soppe af
you do
soppe af
he/she/it do
soppe af
we do
soppe af
you all do
soppe af
they do
Past perfect tense
had afgesopt
I had done
had afgesopt
you had done
had afgesopt
he/she/it had done
hadden afgesopt
we had done
hadden afgesopt
you all had done
hadden afgesopt
they had done
Future perf.
zal afgesopt hebben
I will have done
zal afgesopt hebben
you will have done
zal afgesopt hebben
he/she/it will have done
zullen afgesopt hebben
we will have done
zullen afgesopt hebben
you all will have done
zullen afgesopt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgesopt hebben
I would have done
zou afgesopt hebben
you would have done
zou afgesopt hebben
he/she/it would have done
zouden afgesopt hebben
we would have done
zouden afgesopt hebben
you all would have done
zouden afgesopt hebben
they would have done
Present bijzin tense
afsop
I do
afsopt
you do
afsopt
he/she/it does
afsoppen
we do
afsoppen
you all do
afsoppen
they do
Past bijzin tense
afsopte
I did
afsopte
you did
afsopte
he/she/it did
afsopten
we did
afsopten
you all did
afsopten
they did
Future bijzin tense
zal afsoppen
I will do
zult afsoppen
you will do
zal afsoppen
he/she/it will do
zullen afsoppen
we will do
zullen afsoppen
you all will do
zullen afsoppen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afsoppen
I would do
zou afsoppen
you would do
zou afsoppen
he/she/it would do
zouden afsoppen
we would do
zouden afsoppen
you all would do
zouden afsoppen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afsoppe
I do
afsoppe
you do
afsoppe
he/she/it do
afsoppe
we do
afsoppe
you all do
afsoppe
they do
Du
Ihr
Imperative mood
sop af
do
sopt af
do

Examples of afsoppen

Eventjes afsoppen en...

- Quick sponge down in the sink and...

Het eerste wat we gaan doen, is je muren afsoppen.

Now the first thing we're gonna do... Is wash your walls.