Afsnorren (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of afsnorren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snor af
I do
snort af
you do
snort af
he/she/it does
snorren af
we do
snorren af
you all do
snorren af
they do
Present perfect tense
heb afgesnord
I have done
hebt afgesnord
you have done
heeft afgesnord
he/she/it has done
hebben afgesnord
we have done
hebben afgesnord
you all have done
hebben afgesnord
they have done
Past tense
snorde af
I did
snorde af
you did
snorde af
he/she/it did
snorden af
we did
snorden af
you all did
snorden af
they did
Future tense
zal afsnorren
I will do
zult afsnorren
you will do
zal afsnorren
he/she/it will do
zullen afsnorren
we will do
zullen afsnorren
you all will do
zullen afsnorren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afsnorren
I would do
zou afsnorren
you would do
zou afsnorren
he/she/it would do
zouden afsnorren
we would do
zouden afsnorren
you all would do
zouden afsnorren
they would do
Subjunctive mood
snorre af
I do
snorre af
you do
snorre af
he/she/it do
snorre af
we do
snorre af
you all do
snorre af
they do
Past perfect tense
had afgesnord
I had done
had afgesnord
you had done
had afgesnord
he/she/it had done
hadden afgesnord
we had done
hadden afgesnord
you all had done
hadden afgesnord
they had done
Future perf.
zal afgesnord hebben
I will have done
zal afgesnord hebben
you will have done
zal afgesnord hebben
he/she/it will have done
zullen afgesnord hebben
we will have done
zullen afgesnord hebben
you all will have done
zullen afgesnord hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgesnord hebben
I would have done
zou afgesnord hebben
you would have done
zou afgesnord hebben
he/she/it would have done
zouden afgesnord hebben
we would have done
zouden afgesnord hebben
you all would have done
zouden afgesnord hebben
they would have done
Present bijzin tense
afsnor
I do
afsnort
you do
afsnort
he/she/it does
afsnorren
we do
afsnorren
you all do
afsnorren
they do
Past bijzin tense
afsnorde
I did
afsnorde
you did
afsnorde
he/she/it did
afsnorden
we did
afsnorden
you all did
afsnorden
they did
Future bijzin tense
zal afsnorren
I will do
zult afsnorren
you will do
zal afsnorren
he/she/it will do
zullen afsnorren
we will do
zullen afsnorren
you all will do
zullen afsnorren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afsnorren
I would do
zou afsnorren
you would do
zou afsnorren
he/she/it would do
zouden afsnorren
we would do
zouden afsnorren
you all would do
zouden afsnorren
they would do
Subjunctive bijzin mood
afsnorre
I do
afsnorre
you do
afsnorre
he/she/it do
afsnorre
we do
afsnorre
you all do
afsnorre
they do
Du
Ihr
Imperative mood
snor af
do
snort af
do

Examples of afsnorren

Example in DutchTranslation in English
Scheer je snor af en drink de haren op in een kop chocolade melk.Okily dokily. Now, shave off your moustache and drink the hairs in a cup of cocoa.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afsnoeien
do
afsnoepen
cream
afsnoeren
cream
opsnorren
rummage

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afschermen
fence off
afschilferen
depict
afslopen
do
afsloten
do
afsmeden
do
afsnoeien
do
afsnoeren
cream
afsnuffelen
do
afstommelen
do
afstoppen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?