Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afslurpen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afslurpen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
slurp af
I do
slurpt af
you do
slurpt af
he/she/it does
slurpen af
we do
slurpen af
you all do
slurpen af
they do
Present perfect tense
heb afgeslurpt
I have done
hebt afgeslurpt
you have done
heeft afgeslurpt
he/she/it has done
hebben afgeslurpt
we have done
hebben afgeslurpt
you all have done
hebben afgeslurpt
they have done
Past tense
slurpte af
I did
slurpte af
you did
slurpte af
he/she/it did
slurpten af
we did
slurpten af
you all did
slurpten af
they did
Future tense
zal afslurpen
I will do
zult afslurpen
you will do
zal afslurpen
he/she/it will do
zullen afslurpen
we will do
zullen afslurpen
you all will do
zullen afslurpen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afslurpen
I would do
zou afslurpen
you would do
zou afslurpen
he/she/it would do
zouden afslurpen
we would do
zouden afslurpen
you all would do
zouden afslurpen
they would do
Subjunctive mood
slurpe af
I do
slurpe af
you do
slurpe af
he/she/it do
slurpe af
we do
slurpe af
you all do
slurpe af
they do
Past perfect tense
had afgeslurpt
I had done
had afgeslurpt
you had done
had afgeslurpt
he/she/it had done
hadden afgeslurpt
we had done
hadden afgeslurpt
you all had done
hadden afgeslurpt
they had done
Future perf.
zal afgeslurpt hebben
I will have done
zal afgeslurpt hebben
you will have done
zal afgeslurpt hebben
he/she/it will have done
zullen afgeslurpt hebben
we will have done
zullen afgeslurpt hebben
you all will have done
zullen afgeslurpt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeslurpt hebben
I would have done
zou afgeslurpt hebben
you would have done
zou afgeslurpt hebben
he/she/it would have done
zouden afgeslurpt hebben
we would have done
zouden afgeslurpt hebben
you all would have done
zouden afgeslurpt hebben
they would have done
Present bijzin tense
afslurp
I do
afslurpt
you do
afslurpt
he/she/it does
afslurpen
we do
afslurpen
you all do
afslurpen
they do
Past bijzin tense
afslurpte
I did
afslurpte
you did
afslurpte
he/she/it did
afslurpten
we did
afslurpten
you all did
afslurpten
they did
Future bijzin tense
zal afslurpen
I will do
zult afslurpen
you will do
zal afslurpen
he/she/it will do
zullen afslurpen
we will do
zullen afslurpen
you all will do
zullen afslurpen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afslurpen
I would do
zou afslurpen
you would do
zou afslurpen
he/she/it would do
zouden afslurpen
we would do
zouden afslurpen
you all would do
zouden afslurpen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afslurpe
I do
afslurpe
you do
afslurpe
he/she/it do
afslurpe
we do
afslurpe
you all do
afslurpe
they do
Du
Ihr
Imperative mood
slurp af
do
slurpt af
do