Afserveren (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of afserveren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
serveer af
I do
serveert af
you do
serveert af
he/she/it does
serveren af
we do
serveren af
you all do
serveren af
they do
Present perfect tense
heb afgeserveerd
I have done
hebt afgeserveerd
you have done
heeft afgeserveerd
he/she/it has done
hebben afgeserveerd
we have done
hebben afgeserveerd
you all have done
hebben afgeserveerd
they have done
Past tense
serveerde af
I did
serveerde af
you did
serveerde af
he/she/it did
serveerden af
we did
serveerden af
you all did
serveerden af
they did
Future tense
zal afserveren
I will do
zult afserveren
you will do
zal afserveren
he/she/it will do
zullen afserveren
we will do
zullen afserveren
you all will do
zullen afserveren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afserveren
I would do
zou afserveren
you would do
zou afserveren
he/she/it would do
zouden afserveren
we would do
zouden afserveren
you all would do
zouden afserveren
they would do
Subjunctive mood
servere af
I do
servere af
you do
servere af
he/she/it do
servere af
we do
servere af
you all do
servere af
they do
Past perfect tense
had afgeserveerd
I had done
had afgeserveerd
you had done
had afgeserveerd
he/she/it had done
hadden afgeserveerd
we had done
hadden afgeserveerd
you all had done
hadden afgeserveerd
they had done
Future perf.
zal afgeserveerd hebben
I will have done
zal afgeserveerd hebben
you will have done
zal afgeserveerd hebben
he/she/it will have done
zullen afgeserveerd hebben
we will have done
zullen afgeserveerd hebben
you all will have done
zullen afgeserveerd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeserveerd hebben
I would have done
zou afgeserveerd hebben
you would have done
zou afgeserveerd hebben
he/she/it would have done
zouden afgeserveerd hebben
we would have done
zouden afgeserveerd hebben
you all would have done
zouden afgeserveerd hebben
they would have done
Present bijzin tense
afserveer
I do
afserveert
you do
afserveert
he/she/it does
afserveren
we do
afserveren
you all do
afserveren
they do
Past bijzin tense
afserveerde
I did
afserveerde
you did
afserveerde
he/she/it did
afserveerden
we did
afserveerden
you all did
afserveerden
they did
Future bijzin tense
zal afserveren
I will do
zult afserveren
you will do
zal afserveren
he/she/it will do
zullen afserveren
we will do
zullen afserveren
you all will do
zullen afserveren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afserveren
I would do
zou afserveren
you would do
zou afserveren
he/she/it would do
zouden afserveren
we would do
zouden afserveren
you all would do
zouden afserveren
they would do
Subjunctive bijzin mood
afservere
I do
afservere
you do
afservere
he/she/it do
afservere
we do
afservere
you all do
afservere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
serveer af
do
serveert af
do

Examples of afserveren

Example in DutchTranslation in English
Je kunt hem afserveren, Zajac is klaar.Put a fork in him. Zajac is done.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

observeren
observe
reserveren
book

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afnemen
do
afpulken
do
africhten
train
afronden
round up
afschudden
shake off
afschuimen
skim
afseinen
countermand
afsijpelen
trickle down
afslurpen
do
afsnuiten
quarry

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?