Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afkaarten

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afkaarten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kaart af
I do
kaart af
you do
kaart af
he/she/it does
kaarten af
we do
kaarten af
you all do
kaarten af
they do
Present perfect tense
heb afgekaart
I have done
hebt afgekaart
you have done
heeft afgekaart
he/she/it has done
hebben afgekaart
we have done
hebben afgekaart
you all have done
hebben afgekaart
they have done
Past tense
kaartte af
I did
kaartte af
you did
kaartte af
he/she/it did
kaartten af
we did
kaartten af
you all did
kaartten af
they did
Future tense
zal afkaarten
I will do
zult afkaarten
you will do
zal afkaarten
he/she/it will do
zullen afkaarten
we will do
zullen afkaarten
you all will do
zullen afkaarten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afkaarten
I would do
zou afkaarten
you would do
zou afkaarten
he/she/it would do
zouden afkaarten
we would do
zouden afkaarten
you all would do
zouden afkaarten
they would do
Subjunctive mood
kaarte af
I do
kaarte af
you do
kaarte af
he/she/it do
kaarte af
we do
kaarte af
you all do
kaarte af
they do
Past perfect tense
had afgekaart
I had done
had afgekaart
you had done
had afgekaart
he/she/it had done
hadden afgekaart
we had done
hadden afgekaart
you all had done
hadden afgekaart
they had done
Future perf.
zal afgekaart hebben
I will have done
zal afgekaart hebben
you will have done
zal afgekaart hebben
he/she/it will have done
zullen afgekaart hebben
we will have done
zullen afgekaart hebben
you all will have done
zullen afgekaart hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgekaart hebben
I would have done
zou afgekaart hebben
you would have done
zou afgekaart hebben
he/she/it would have done
zouden afgekaart hebben
we would have done
zouden afgekaart hebben
you all would have done
zouden afgekaart hebben
they would have done
Present bijzin tense
afkaart
I do
afkaart
you do
afkaart
he/she/it does
afkaarten
we do
afkaarten
you all do
afkaarten
they do
Past bijzin tense
afkaartte
I did
afkaartte
you did
afkaartte
he/she/it did
afkaartten
we did
afkaartten
you all did
afkaartten
they did
Future bijzin tense
zal afkaarten
I will do
zult afkaarten
you will do
zal afkaarten
he/she/it will do
zullen afkaarten
we will do
zullen afkaarten
you all will do
zullen afkaarten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afkaarten
I would do
zou afkaarten
you would do
zou afkaarten
he/she/it would do
zouden afkaarten
we would do
zouden afkaarten
you all would do
zouden afkaarten
they would do
Subjunctive bijzin mood
afkaarte
I do
afkaarte
you do
afkaarte
he/she/it do
afkaarte
we do
afkaarte
you all do
afkaarte
they do
Du
Ihr
Imperative mood
kaart af
do
kaart af
do

Examples of afkaarten

Als het zover is, gaan de statistieken van de kaart af.

When it does, it'll be off that chart.

Iemand probeerde hem zijn kaart af te nemen, hij stierf toen hij ze afstond, dus denk ik niet dat hij slecht was.

Well, someone tried to take his access card and he died giving it up, so I don't think he was a bad guy.

Scheur die kaart af. Neem de zijdeur.

Grab that chart, take the side door.

En zij zetten het niet op hun tijd kaart, maar ze tekenen nog steeds kaarten af. wat gebeurt om hen vrij te stellen van de bescherming van het federale arbeidsrecht.

And they don't put it on their time card, but they still sign charts, which happens to release them from the protection of federal labor law.

Further details about this page

LOCATION

RELATED PAGES