Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afbrengen (to dissuade) conjugation

Dutch
6 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
breng af
brengt af
brengt af
brengen af
brengen af
brengen af
Present perfect tense
heb afgebracht
hebt afgebracht
heeft afgebracht
hebben afgebracht
hebben afgebracht
hebben afgebracht
Past tense
bracht af
bracht af
bracht af
brachten af
brachten af
brachten af
Future tense
zal afbrengen
zult afbrengen
zal afbrengen
zullen afbrengen
zullen afbrengen
zullen afbrengen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afbrengen
zou afbrengen
zou afbrengen
zouden afbrengen
zouden afbrengen
zouden afbrengen
Subjunctive mood
brenge af
brenge af
brenge af
brenge af
brenge af
brenge af
Past perfect tense
had afgebracht
had afgebracht
had afgebracht
hadden afgebracht
hadden afgebracht
hadden afgebracht
Future perf.
zal afgebracht hebben
zal afgebracht hebben
zal afgebracht hebben
zullen afgebracht hebben
zullen afgebracht hebben
zullen afgebracht hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgebracht hebben
zou afgebracht hebben
zou afgebracht hebben
zouden afgebracht hebben
zouden afgebracht hebben
zouden afgebracht hebben
Present bijzin tense
afbreng
afbrengt
afbrengt
afbrengen
afbrengen
afbrengen
Past bijzin tense
afbracht
afbracht
afbracht
afbrachten
afbrachten
afbrachten
Future bijzin tense
zal afbrengen
zult afbrengen
zal afbrengen
zullen afbrengen
zullen afbrengen
zullen afbrengen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afbrengen
zou afbrengen
zou afbrengen
zouden afbrengen
zouden afbrengen
zouden afbrengen
Subjunctive bijzin mood
afbrenge
afbrenge
afbrenge
afbrenge
afbrenge
afbrenge
Du
Ihr
Imperative mood
breng af
brengt af

Examples of afbrengen

Example in DutchTranslation in English
- Ik heb het hem willen uit het hoofd praten... maar ik zweer je zelfs een engel uit de hemel kan hem er niet van afbrengen.- I have tried to argue him out of his course but I swear an angel descending from heaven would not dissuade him.
Dus komt u me van mijn vreselijke plan afbrengen.So you've come to dissuade me from my horrific plan.
Ik kon hem er niet van afbrengen.I couldn't dissuade them, Signor. It's protocol.
Ik laat je beledigingen me niet van mijn missie afbrengen, Gary.I'm not gonna let your insults dissuade me from my mission, Gary.
Je laat je er niet van afbrengen, hè?So you won't be dissuaded, will you?
Je hebt een klein jongentje verleid en hem van het geloof afgebracht.You have a little boy seduced and dissuaded him from the faith.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

inbrengen
bring in
nabrengen
do
ombrengen
kill
opbrengen
yield

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'dissuade':

None found.