Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Aanschoppen (to do) conjugation

Dutch
3 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schop aan
schopt aan
schopt aan
schoppen aan
schoppen aan
schoppen aan
Present perfect tense
heb aangeschopt
hebt aangeschopt
heeft aangeschopt
hebben aangeschopt
hebben aangeschopt
hebben aangeschopt
Past tense
schopte aan
schopte aan
schopte aan
schopten aan
schopten aan
schopten aan
Future tense
zal aanschoppen
zult aanschoppen
zal aanschoppen
zullen aanschoppen
zullen aanschoppen
zullen aanschoppen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanschoppen
zou aanschoppen
zou aanschoppen
zouden aanschoppen
zouden aanschoppen
zouden aanschoppen
Subjunctive mood
schoppe aan
schoppe aan
schoppe aan
schoppe aan
schoppe aan
schoppe aan
Past perfect tense
had aangeschopt
had aangeschopt
had aangeschopt
hadden aangeschopt
hadden aangeschopt
hadden aangeschopt
Future perf.
zal aangeschopt hebben
zal aangeschopt hebben
zal aangeschopt hebben
zullen aangeschopt hebben
zullen aangeschopt hebben
zullen aangeschopt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeschopt hebben
zou aangeschopt hebben
zou aangeschopt hebben
zouden aangeschopt hebben
zouden aangeschopt hebben
zouden aangeschopt hebben
Present bijzin tense
aanschop
aanschopt
aanschopt
aanschoppen
aanschoppen
aanschoppen
Past bijzin tense
aanschopte
aanschopte
aanschopte
aanschopten
aanschopten
aanschopten
Future bijzin tense
zal aanschoppen
zult aanschoppen
zal aanschoppen
zullen aanschoppen
zullen aanschoppen
zullen aanschoppen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanschoppen
zou aanschoppen
zou aanschoppen
zouden aanschoppen
zouden aanschoppen
zouden aanschoppen
Subjunctive bijzin mood
aanschoppe
aanschoppe
aanschoppe
aanschoppe
aanschoppe
aanschoppe
Du
Ihr
Imperative mood
schop aan
schopt aan

Examples of aanschoppen

Example in DutchTranslation in English
Kijk dat is wat wij voor de lol doen, elkaar tegen de ballen aanschoppen elkaar wat beledigen.See, that's what we do for fun. We bust each others' stones, give each other little zings.
We kunnen moeilijk niet tegen ze aanschoppen als we lopen.It's all we can do to not kick them when we walk.
Die staan te schoppen aan mijn kantoor deur?Who are about to kick in my office door?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanscherpen
sharpen
aanschouwen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.