Aanfluiten (to hiss) conjugation

Dutch

Conjugation of aanfluiten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
fluit aan
I hiss
fluit aan
you hiss
fluit aan
he/she/it hisses
fluiten aan
we hiss
fluiten aan
you all hiss
fluiten aan
they hiss
Present perfect tense
heb aangefloten
I have hissed
hebt aangefloten
you have hissed
heeft aangefloten
he/she/it has hissed
hebben aangefloten
we have hissed
hebben aangefloten
you all have hissed
hebben aangefloten
they have hissed
Past tense
floot aan
I hissed
floot aan
you hissed
floot aan
he/she/it hissed
floten aan
we hissed
floten aan
you all hissed
floten aan
they hissed
Future tense
zal aanfluiten
I will hiss
zult aanfluiten
you will hiss
zal aanfluiten
he/she/it will hiss
zullen aanfluiten
we will hiss
zullen aanfluiten
you all will hiss
zullen aanfluiten
they will hiss
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanfluiten
I would hiss
zou aanfluiten
you would hiss
zou aanfluiten
he/she/it would hiss
zouden aanfluiten
we would hiss
zouden aanfluiten
you all would hiss
zouden aanfluiten
they would hiss
Subjunctive mood
fluite aan
I hiss
fluite aan
you hiss
fluite aan
he/she/it hiss
fluite aan
we hiss
fluite aan
you all hiss
fluite aan
they hiss
Past perfect tense
had aangefloten
I had hissed
had aangefloten
you had hissed
had aangefloten
he/she/it had hissed
hadden aangefloten
we had hissed
hadden aangefloten
you all had hissed
hadden aangefloten
they had hissed
Future perf.
zal aangefloten hebben
I will have hissed
zal aangefloten hebben
you will have hissed
zal aangefloten hebben
he/she/it will have hissed
zullen aangefloten hebben
we will have hissed
zullen aangefloten hebben
you all will have hissed
zullen aangefloten hebben
they will have hissed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangefloten hebben
I would have hissed
zou aangefloten hebben
you would have hissed
zou aangefloten hebben
he/she/it would have hissed
zouden aangefloten hebben
we would have hissed
zouden aangefloten hebben
you all would have hissed
zouden aangefloten hebben
they would have hissed
Present bijzin tense
aanfluit
I hiss
aanfluit
you hiss
aanfluit
he/she/it hisses
aanfluiten
we hiss
aanfluiten
you all hiss
aanfluiten
they hiss
Past bijzin tense
aanfloot
I hissed
aanfloot
you hissed
aanfloot
he/she/it hissed
aanfloten
we hissed
aanfloten
you all hissed
aanfloten
they hissed
Future bijzin tense
zal aanfluiten
I will hiss
zult aanfluiten
you will hiss
zal aanfluiten
he/she/it will hiss
zullen aanfluiten
we will hiss
zullen aanfluiten
you all will hiss
zullen aanfluiten
they will hiss
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanfluiten
I would hiss
zou aanfluiten
you would hiss
zou aanfluiten
he/she/it would hiss
zouden aanfluiten
we would hiss
zouden aanfluiten
you all would hiss
zouden aanfluiten
they would hiss
Subjunctive bijzin mood
aanfluite
I hiss
aanfluite
you hiss
aanfluite
he/she/it hiss
aanfluite
we hiss
aanfluite
you all hiss
aanfluite
they hiss
Du
Ihr
Imperative mood
fluit aan
hiss
fluit aan
hiss

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanfruiten
do
aansluiten
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanbesterven
do
aanbotsen
bump
aandrijven
drive
aaneengroeien
do
aaneenschakelen
string together
aaneensmeden
weld
aanfloepen
catch
aanfokken
breed
aanharken
rake
aankeffen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'hiss':

None found.
Learning languages?