Aanbijten (to do) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of aanbijten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bijt aan
I do
bijt aan
you do
bijt aan
he/she/it does
bijten aan
we do
bijten aan
you all do
bijten aan
they do
Present perfect tense
heb aangebeten
I have done
hebt aangebeten
you have done
heeft aangebeten
he/she/it has done
hebben aangebeten
we have done
hebben aangebeten
you all have done
hebben aangebeten
they have done
Past tense
beet aan
I did
beet aan
you did
beet aan
he/she/it did
beten aan
we did
beten aan
you all did
beten aan
they did
Future tense
zal aanbijten
I will do
zult aanbijten
you will do
zal aanbijten
he/she/it will do
zullen aanbijten
we will do
zullen aanbijten
you all will do
zullen aanbijten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanbijten
I would do
zou aanbijten
you would do
zou aanbijten
he/she/it would do
zouden aanbijten
we would do
zouden aanbijten
you all would do
zouden aanbijten
they would do
Subjunctive mood
bijte aan
I do
bijte aan
you do
bijte aan
he/she/it do
bijte aan
we do
bijte aan
you all do
bijte aan
they do
Past perfect tense
had aangebeten
I had done
had aangebeten
you had done
had aangebeten
he/she/it had done
hadden aangebeten
we had done
hadden aangebeten
you all had done
hadden aangebeten
they had done
Future perf.
zal aangebeten hebben
I will have done
zal aangebeten hebben
you will have done
zal aangebeten hebben
he/she/it will have done
zullen aangebeten hebben
we will have done
zullen aangebeten hebben
you all will have done
zullen aangebeten hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangebeten hebben
I would have done
zou aangebeten hebben
you would have done
zou aangebeten hebben
he/she/it would have done
zouden aangebeten hebben
we would have done
zouden aangebeten hebben
you all would have done
zouden aangebeten hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanbijt
I do
aanbijt
you do
aanbijt
he/she/it does
aanbijten
we do
aanbijten
you all do
aanbijten
they do
Past bijzin tense
aanbeet
I did
aanbeet
you did
aanbeet
he/she/it did
aanbeten
we did
aanbeten
you all did
aanbeten
they did
Future bijzin tense
zal aanbijten
I will do
zult aanbijten
you will do
zal aanbijten
he/she/it will do
zullen aanbijten
we will do
zullen aanbijten
you all will do
zullen aanbijten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanbijten
I would do
zou aanbijten
you would do
zou aanbijten
he/she/it would do
zouden aanbijten
we would do
zouden aanbijten
you all would do
zouden aanbijten
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanbijte
I do
aanbijte
you do
aanbijte
he/she/it do
aanbijte
we do
aanbijte
you all do
aanbijte
they do
Du
Ihr
Imperative mood
bijt aan
do
bijt aan
do

Examples of aanbijten

Example in DutchTranslation in English
Jij bijt aan de ene kant, ik aan de andere kant.with 'Lady and the Tramp'... you know, you're biting one end, I'm biting the other? - Come on, you can do this.
Nou ja, ze bijten aan je huid, niet om zich te voeden.Well, they bite your skin, they don't feed off of it.
We moeten naar Langols Island gaan, die dingen terugvinden, en hen eens laten bijten aan jou.We should go down to Langols Island and find one of them yokes and have it take a little nibble out of you.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanbidden
adore
aanbieden
work hard
aanbikken
do
aanbinden
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?