Aanbeteren (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of aanbeteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
beter aan
I do
betert aan
you do
betert aan
he/she/it does
beteren aan
we do
beteren aan
you all do
beteren aan
they do
Present perfect tense
ben aangebeterd
I have done
bent aangebeterd
you have done
is aangebeterd
he/she/it has done
zijn aangebeterd
we have done
zijn aangebeterd
you all have done
zijn aangebeterd
they have done
Past tense
beterde aan
I did
beterde aan
you did
beterde aan
he/she/it did
beterden aan
we did
beterden aan
you all did
beterden aan
they did
Future tense
zal aanbeteren
I will do
zult aanbeteren
you will do
zal aanbeteren
he/she/it will do
zullen aanbeteren
we will do
zullen aanbeteren
you all will do
zullen aanbeteren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanbeteren
I would do
zou aanbeteren
you would do
zou aanbeteren
he/she/it would do
zouden aanbeteren
we would do
zouden aanbeteren
you all would do
zouden aanbeteren
they would do
Subjunctive mood
betere aan
I do
betere aan
you do
betere aan
he/she/it do
betere aan
we do
betere aan
you all do
betere aan
they do
Past perfect tense
was aangebeterd
I had done
was aangebeterd
you had done
was aangebeterd
he/she/it had done
waren aangebeterd
we had done
waren aangebeterd
you all had done
waren aangebeterd
they had done
Future perf.
zal aangebeterd zijn
I will have done
zal aangebeterd zijn
you will have done
zal aangebeterd zijn
he/she/it will have done
zullen aangebeterd zijn
we will have done
zullen aangebeterd zijn
you all will have done
zullen aangebeterd zijn
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangebeterd zijn
I would have done
zou aangebeterd zijn
you would have done
zou aangebeterd zijn
he/she/it would have done
zouden aangebeterd zijn
we would have done
zouden aangebeterd zijn
you all would have done
zouden aangebeterd zijn
they would have done
Present bijzin tense
aanbeter
I do
aanbetert
you do
aanbetert
he/she/it does
aanbeteren
we do
aanbeteren
you all do
aanbeteren
they do
Past bijzin tense
aanbeterde
I did
aanbeterde
you did
aanbeterde
he/she/it did
aanbeterden
we did
aanbeterden
you all did
aanbeterden
they did
Future bijzin tense
zal aanbeteren
I will do
zult aanbeteren
you will do
zal aanbeteren
he/she/it will do
zullen aanbeteren
we will do
zullen aanbeteren
you all will do
zullen aanbeteren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanbeteren
I would do
zou aanbeteren
you would do
zou aanbeteren
he/she/it would do
zouden aanbeteren
we would do
zouden aanbeteren
you all would do
zouden aanbeteren
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanbetere
I do
aanbetere
you do
aanbetere
he/she/it do
aanbetere
we do
aanbetere
you all do
aanbetere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
beter aan
do
betert aan
do

Examples of aanbeteren

Example in DutchTranslation in English
- Dat kan ik beter aan jou vragen.- How do you do, more like.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanbehoren
do
aanbetalen
down payment

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanbetalen
down payment
aanbevelen
recommend
aanbidden
adore
aanbinden
do
aandringen
insist
aanduwen
press
zwabberen
mop
zwalken
drift about
zwelgen
wallow
zwellen
swell

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?