Vastpakken (to catch) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of vastpakken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pak vast
I catch
pakt vast
you catch
pakt vast
he/she/it catches
pakken vast
we catch
pakken vast
you all catch
pakken vast
they catch
Present perfect tense
heb vastgepakt
I have caught
hebt vastgepakt
you have caught
heeft vastgepakt
he/she/it has caught
hebben vastgepakt
we have caught
hebben vastgepakt
you all have caught
hebben vastgepakt
they have caught
Past tense
pakte vast
I caught
pakte vast
you caught
pakte vast
he/she/it caught
pakten vast
we caught
pakten vast
you all caught
pakten vast
they caught
Future tense
zal vastpakken
I will catch
zult vastpakken
you will catch
zal vastpakken
he/she/it will catch
zullen vastpakken
we will catch
zullen vastpakken
you all will catch
zullen vastpakken
they will catch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou vastpakken
I would catch
zou vastpakken
you would catch
zou vastpakken
he/she/it would catch
zouden vastpakken
we would catch
zouden vastpakken
you all would catch
zouden vastpakken
they would catch
Subjunctive mood
pakke vast
I catch
pakke vast
you catch
pakke vast
he/she/it catch
pakke vast
we catch
pakke vast
you all catch
pakke vast
they catch
Past perfect tense
had vastgepakt
I had caught
had vastgepakt
you had caught
had vastgepakt
he/she/it had caught
hadden vastgepakt
we had caught
hadden vastgepakt
you all had caught
hadden vastgepakt
they had caught
Future perf.
zal vastgepakt hebben
I will have caught
zal vastgepakt hebben
you will have caught
zal vastgepakt hebben
he/she/it will have caught
zullen vastgepakt hebben
we will have caught
zullen vastgepakt hebben
you all will have caught
zullen vastgepakt hebben
they will have caught
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou vastgepakt hebben
I would have caught
zou vastgepakt hebben
you would have caught
zou vastgepakt hebben
he/she/it would have caught
zouden vastgepakt hebben
we would have caught
zouden vastgepakt hebben
you all would have caught
zouden vastgepakt hebben
they would have caught
Present bijzin tense
vastpak
I catch
vastpakt
you catch
vastpakt
he/she/it catches
vastpakken
we catch
vastpakken
you all catch
vastpakken
they catch
Past bijzin tense
vastpakte
I caught
vastpakte
you caught
vastpakte
he/she/it caught
vastpakten
we caught
vastpakten
you all caught
vastpakten
they caught
Future bijzin tense
zal vastpakken
I will catch
zult vastpakken
you will catch
zal vastpakken
he/she/it will catch
zullen vastpakken
we will catch
zullen vastpakken
you all will catch
zullen vastpakken
they will catch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou vastpakken
I would catch
zou vastpakken
you would catch
zou vastpakken
he/she/it would catch
zouden vastpakken
we would catch
zouden vastpakken
you all would catch
zouden vastpakken
they would catch
Subjunctive bijzin mood
vastpakke
I catch
vastpakke
you catch
vastpakke
he/she/it catch
vastpakke
we catch
vastpakke
you all catch
vastpakke
they catch
Du
Ihr
Imperative mood
pak vast
catch
pakt vast
catch

Examples of vastpakken

Example in DutchTranslation in English
En die plant, en die uitgroeit tot een baby, die steeds groter, en groter wordt... en uiteindelijk een reus wordt, die het jongetje vastpakt.And the seed grows into a little baby that starts to grow and grow and grow... Until it's a big giant who catches the little boy and eats him alive.
Ik was erdoorheen aan 't vallen. Tot ze me vastpakte en terug omhoog bracht.I was falling... falling through it... until she caught me... then brought me back up.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

vastbakken
do

Similar but longer

vastplakken
stick

Random

uitvragen
interrogate
uitzijgen
do
vaneenspringen
do
variëren
vary
vastlopen
jam
vastnieten
staple
vastpennen
do
veinzen
pretend
verademen
move on
verafschuwen
detest

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'catch':

None found.
Learning languages?