Uitspatten (to splash) conjugation

Dutch

Conjugation of uitspatten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
spat uit
I splash
spat uit
you splash
spat uit
he/she/it splashes
spatten uit
we splash
spatten uit
you all splash
spatten uit
they splash
Present perfect tense
heb uitgespat
I have splashed
hebt uitgespat
you have splashed
heeft uitgespat
he/she/it has splashed
hebben uitgespat
we have splashed
hebben uitgespat
you all have splashed
hebben uitgespat
they have splashed
Past tense
spatte uit
I splashed
spatte uit
you splashed
spatte uit
he/she/it splashed
spatten uit
we splashed
spatten uit
you all splashed
spatten uit
they splashed
Future tense
zal uitspatten
I will splash
zult uitspatten
you will splash
zal uitspatten
he/she/it will splash
zullen uitspatten
we will splash
zullen uitspatten
you all will splash
zullen uitspatten
they will splash
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitspatten
I would splash
zou uitspatten
you would splash
zou uitspatten
he/she/it would splash
zouden uitspatten
we would splash
zouden uitspatten
you all would splash
zouden uitspatten
they would splash
Subjunctive mood
spatte uit
I splash
spatte uit
you splash
spatte uit
he/she/it splash
spatte uit
we splash
spatte uit
you all splash
spatte uit
they splash
Past perfect tense
had uitgespat
I had splashed
had uitgespat
you had splashed
had uitgespat
he/she/it had splashed
hadden uitgespat
we had splashed
hadden uitgespat
you all had splashed
hadden uitgespat
they had splashed
Future perf.
zal uitgespat hebben
I will have splashed
zal uitgespat hebben
you will have splashed
zal uitgespat hebben
he/she/it will have splashed
zullen uitgespat hebben
we will have splashed
zullen uitgespat hebben
you all will have splashed
zullen uitgespat hebben
they will have splashed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgespat hebben
I would have splashed
zou uitgespat hebben
you would have splashed
zou uitgespat hebben
he/she/it would have splashed
zouden uitgespat hebben
we would have splashed
zouden uitgespat hebben
you all would have splashed
zouden uitgespat hebben
they would have splashed
Present bijzin tense
uitspat
I splash
uitspat
you splash
uitspat
he/she/it splashes
uitspatten
we splash
uitspatten
you all splash
uitspatten
they splash
Past bijzin tense
uitspatte
I splashed
uitspatte
you splashed
uitspatte
he/she/it splashed
uitspatten
we splashed
uitspatten
you all splashed
uitspatten
they splashed
Future bijzin tense
zal uitspatten
I will splash
zult uitspatten
you will splash
zal uitspatten
he/she/it will splash
zullen uitspatten
we will splash
zullen uitspatten
you all will splash
zullen uitspatten
they will splash
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitspatten
I would splash
zou uitspatten
you would splash
zou uitspatten
he/she/it would splash
zouden uitspatten
we would splash
zouden uitspatten
you all would splash
zouden uitspatten
they would splash
Subjunctive bijzin mood
uitspatte
I splash
uitspatte
you splash
uitspatte
he/she/it splash
uitspatte
we splash
uitspatte
you all splash
uitspatte
they splash
Du
Ihr
Imperative mood
spat uit
splash
spat uit
splash

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitspannen
unharness
uitspitten
dig into
uitspuiten
squirt

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'splash':

None found.
Learning languages?