Uitbrommen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of uitbrommen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
brom uit
I do
bromt uit
you do
bromt uit
he/she/it does
brommen uit
we do
brommen uit
you all do
brommen uit
they do
Present perfect tense
heb uitgebromd
I have done
hebt uitgebromd
you have done
heeft uitgebromd
he/she/it has done
hebben uitgebromd
we have done
hebben uitgebromd
you all have done
hebben uitgebromd
they have done
Past tense
bromde uit
I did
bromde uit
you did
bromde uit
he/she/it did
bromden uit
we did
bromden uit
you all did
bromden uit
they did
Future tense
zal uitbrommen
I will do
zult uitbrommen
you will do
zal uitbrommen
he/she/it will do
zullen uitbrommen
we will do
zullen uitbrommen
you all will do
zullen uitbrommen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitbrommen
I would do
zou uitbrommen
you would do
zou uitbrommen
he/she/it would do
zouden uitbrommen
we would do
zouden uitbrommen
you all would do
zouden uitbrommen
they would do
Subjunctive mood
bromme uit
I do
bromme uit
you do
bromme uit
he/she/it do
bromme uit
we do
bromme uit
you all do
bromme uit
they do
Past perfect tense
had uitgebromd
I had done
had uitgebromd
you had done
had uitgebromd
he/she/it had done
hadden uitgebromd
we had done
hadden uitgebromd
you all had done
hadden uitgebromd
they had done
Future perf.
zal uitgebromd hebben
I will have done
zal uitgebromd hebben
you will have done
zal uitgebromd hebben
he/she/it will have done
zullen uitgebromd hebben
we will have done
zullen uitgebromd hebben
you all will have done
zullen uitgebromd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgebromd hebben
I would have done
zou uitgebromd hebben
you would have done
zou uitgebromd hebben
he/she/it would have done
zouden uitgebromd hebben
we would have done
zouden uitgebromd hebben
you all would have done
zouden uitgebromd hebben
they would have done
Present bijzin tense
uitbrom
I do
uitbromt
you do
uitbromt
he/she/it does
uitbrommen
we do
uitbrommen
you all do
uitbrommen
they do
Past bijzin tense
uitbromde
I did
uitbromde
you did
uitbromde
he/she/it did
uitbromden
we did
uitbromden
you all did
uitbromden
they did
Future bijzin tense
zal uitbrommen
I will do
zult uitbrommen
you will do
zal uitbrommen
he/she/it will do
zullen uitbrommen
we will do
zullen uitbrommen
you all will do
zullen uitbrommen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitbrommen
I would do
zou uitbrommen
you would do
zou uitbrommen
he/she/it would do
zouden uitbrommen
we would do
zouden uitbrommen
you all would do
zouden uitbrommen
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitbromme
I do
uitbromme
you do
uitbromme
he/she/it do
uitbromme
we do
uitbromme
you all do
uitbromme
they do
Du
Ihr
Imperative mood
brom uit
do
bromt uit
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

uitbroeden
hatch out
uitbroeien
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?