Treuzelen (to dawdle) conjugation

Dutch
12 examples

Conjugation of treuzelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
treuzel
I dawdle
treuzelt
you dawdle
treuzelt
he/she/it dawdles
treuzelen
we dawdle
treuzelen
you all dawdle
treuzelen
they dawdle
Present perfect tense
heb getreuzeld
I have dawdled
hebt getreuzeld
you have dawdled
heeft getreuzeld
he/she/it has dawdled
hebben getreuzeld
we have dawdled
hebben getreuzeld
you all have dawdled
hebben getreuzeld
they have dawdled
Past tense
treuzelde
I dawdled
treuzelde
you dawdled
treuzelde
he/she/it dawdled
treuzelden
we dawdled
treuzelden
you all dawdled
treuzelden
they dawdled
Future tense
zal treuzelen
I will dawdle
zult treuzelen
you will dawdle
zal treuzelen
he/she/it will dawdle
zullen treuzelen
we will dawdle
zullen treuzelen
you all will dawdle
zullen treuzelen
they will dawdle
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou treuzelen
I would dawdle
zou treuzelen
you would dawdle
zou treuzelen
he/she/it would dawdle
zouden treuzelen
we would dawdle
zouden treuzelen
you all would dawdle
zouden treuzelen
they would dawdle
Subjunctive mood
treuzele
I dawdle
treuzele
you dawdle
treuzele
he/she/it dawdle
treuzele
we dawdle
treuzele
you all dawdle
treuzele
they dawdle
Past perfect tense
had getreuzeld
I had dawdled
had getreuzeld
you had dawdled
had getreuzeld
he/she/it had dawdled
hadden getreuzeld
we had dawdled
hadden getreuzeld
you all had dawdled
hadden getreuzeld
they had dawdled
Future perf.
zal getreuzeld hebben
I will have dawdled
zal getreuzeld hebben
you will have dawdled
zal getreuzeld hebben
he/she/it will have dawdled
zullen getreuzeld hebben
we will have dawdled
zullen getreuzeld hebben
you all will have dawdled
zullen getreuzeld hebben
they will have dawdled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getreuzeld hebben
I would have dawdled
zou getreuzeld hebben
you would have dawdled
zou getreuzeld hebben
he/she/it would have dawdled
zouden getreuzeld hebben
we would have dawdled
zouden getreuzeld hebben
you all would have dawdled
zouden getreuzeld hebben
they would have dawdled
Du
Ihr
Imperative mood
treuzel
dawdle
treuzelt
dawdle

Examples of treuzelen

Example in DutchTranslation in English
- Oké, niet zo treuzelen.- Okay, well, don't dawdle.
- Sta niet zo te treuzelen.- Do not dawdle too.
Blijven we de hele nacht treuzelen?Well, come on! Are we gonna dawdle here all night?
Breng dit meteen naar het adres dat erop staat, en niet treuzelen.Take this directly to the address as written. Don't dawdle.
Dan is er geen tijd om te treuzelen, of wel dan?Well, there's no time to dawdle then, is there?
Blijf op het trottoir Billy en treuzel niet.Now, Billy keep to the pavement and don't dawdle. Off you go.
En treuzel niet.And don't dawdle.
Ik treuzel niet.I don't dawdle.
Kom, joh, treuzel niet.Come, man, don't dawdle.
Waarom treuzel je zo?Why do you dawdle?
Hij slentert richting Alpha. Ik wil dat hij rent, omdat Dobson nog inbeukt op Carrington, maar hij treuzelt. We komen daar.He... dawdles back towards Alpha.
Nog altijd treuzelend na al die jaren.Still dawdling after all these years.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

trijzelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'dawdle':

None found.
Learning languages?