Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Traineren (to train) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
traineer
traineert
traineert
traineren
traineren
traineren
Present perfect tense
heb getraineerd
hebt getraineerd
heeft getraineerd
hebben getraineerd
hebben getraineerd
hebben getraineerd
Past tense
traineerde
traineerde
traineerde
traineerden
traineerden
traineerden
Future tense
zal traineren
zult traineren
zal traineren
zullen traineren
zullen traineren
zullen traineren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou traineren
zou traineren
zou traineren
zouden traineren
zouden traineren
zouden traineren
Subjunctive mood
trainere
trainere
trainere
trainere
trainere
trainere
Past perfect tense
had getraineerd
had getraineerd
had getraineerd
hadden getraineerd
hadden getraineerd
hadden getraineerd
Future perf.
zal getraineerd hebben
zal getraineerd hebben
zal getraineerd hebben
zullen getraineerd hebben
zullen getraineerd hebben
zullen getraineerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getraineerd hebben
zou getraineerd hebben
zou getraineerd hebben
zouden getraineerd hebben
zouden getraineerd hebben
zouden getraineerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
traineer
traineert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

draineren
drain
trakteren
train
trasseren
do

Similar but longer

entraineren
entertain

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'train':

None found.