Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Toucheren (to touch) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
toucheer
toucheert
toucheert
toucheren
toucheren
toucheren
Present perfect tense
heb getoucheerd
hebt getoucheerd
heeft getoucheerd
hebben getoucheerd
hebben getoucheerd
hebben getoucheerd
Past tense
toucheerde
toucheerde
toucheerde
toucheerden
toucheerden
toucheerden
Future tense
zal toucheren
zult toucheren
zal toucheren
zullen toucheren
zullen toucheren
zullen toucheren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou toucheren
zou toucheren
zou toucheren
zouden toucheren
zouden toucheren
zouden toucheren
Subjunctive mood
touchere
touchere
touchere
touchere
touchere
touchere
Past perfect tense
had getoucheerd
had getoucheerd
had getoucheerd
hadden getoucheerd
hadden getoucheerd
hadden getoucheerd
Future perf.
zal getoucheerd hebben
zal getoucheerd hebben
zal getoucheerd hebben
zullen getoucheerd hebben
zullen getoucheerd hebben
zullen getoucheerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getoucheerd hebben
zou getoucheerd hebben
zou getoucheerd hebben
zouden getoucheerd hebben
zouden getoucheerd hebben
zouden getoucheerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
toucheer
toucheert

Examples of toucheren

Example in DutchTranslation in English
Als iemand tijdens het spel met de niet-speelhand het speelvlak toucheert, verliest hij of zij het punt.If at any time a player uses his nonracket-bearing hand to touch the playing surface, he or she forfeits the point.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

retoucheren
retouch

Random

toebehoren
belong to
toezwaaien
commend
tongzoenen
french kissing
torderen
twist
totaliseren
totalize
touperen
backcomb
translateren
translate
transporteren
transport
traven
do
trekken
pull

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'touch':

None found.