Terugwerpen (to retort) conjugation

Dutch

Conjugation of terugwerpen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
werp terug
I retort
werpt terug
you retort
werpt terug
he/she/it retorts
werpen terug
we retort
werpen terug
you all retort
werpen terug
they retort
Present perfect tense
heb teruggeworpen
I have retorted
hebt teruggeworpen
you have retorted
heeft teruggeworpen
he/she/it has retorted
hebben teruggeworpen
we have retorted
hebben teruggeworpen
you all have retorted
hebben teruggeworpen
they have retorted
Past tense
wierp terug
I retorted
wierp terug
you retorted
wierp terug
he/she/it retorted
wierpen terug
we retorted
wierpen terug
you all retorted
wierpen terug
they retorted
Future tense
zal terugwerpen
I will retort
zult terugwerpen
you will retort
zal terugwerpen
he/she/it will retort
zullen terugwerpen
we will retort
zullen terugwerpen
you all will retort
zullen terugwerpen
they will retort
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou terugwerpen
I would retort
zou terugwerpen
you would retort
zou terugwerpen
he/she/it would retort
zouden terugwerpen
we would retort
zouden terugwerpen
you all would retort
zouden terugwerpen
they would retort
Subjunctive mood
werpe terug
I retort
werpe terug
you retort
werpe terug
he/she/it retort
werpe terug
we retort
werpe terug
you all retort
werpe terug
they retort
Past perfect tense
had teruggeworpen
I had retorted
had teruggeworpen
you had retorted
had teruggeworpen
he/she/it had retorted
hadden teruggeworpen
we had retorted
hadden teruggeworpen
you all had retorted
hadden teruggeworpen
they had retorted
Future perf.
zal teruggeworpen hebben
I will have retorted
zal teruggeworpen hebben
you will have retorted
zal teruggeworpen hebben
he/she/it will have retorted
zullen teruggeworpen hebben
we will have retorted
zullen teruggeworpen hebben
you all will have retorted
zullen teruggeworpen hebben
they will have retorted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou teruggeworpen hebben
I would have retorted
zou teruggeworpen hebben
you would have retorted
zou teruggeworpen hebben
he/she/it would have retorted
zouden teruggeworpen hebben
we would have retorted
zouden teruggeworpen hebben
you all would have retorted
zouden teruggeworpen hebben
they would have retorted
Present bijzin tense
terugwerp
I retort
terugwerpt
you retort
terugwerpt
he/she/it retorts
terugwerpen
we retort
terugwerpen
you all retort
terugwerpen
they retort
Past bijzin tense
terugwierp
I retorted
terugwierp
you retorted
terugwierp
he/she/it retorted
terugwierpen
we retorted
terugwierpen
you all retorted
terugwierpen
they retorted
Future bijzin tense
zal terugwerpen
I will retort
zult terugwerpen
you will retort
zal terugwerpen
he/she/it will retort
zullen terugwerpen
we will retort
zullen terugwerpen
you all will retort
zullen terugwerpen
they will retort
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou terugwerpen
I would retort
zou terugwerpen
you would retort
zou terugwerpen
he/she/it would retort
zouden terugwerpen
we would retort
zouden terugwerpen
you all would retort
zouden terugwerpen
they would retort
Subjunctive bijzin mood
terugwerpe
I retort
terugwerpe
you retort
terugwerpe
he/she/it retort
terugwerpe
we retort
terugwerpe
you all retort
terugwerpe
they retort
Du
Ihr
Imperative mood
werp terug
retort
werpt terug
retort

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

terugwensen
back wishes
terugwerken
react

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

terechtwijzen
discipline
tergen
provoke
terugbezorgen
return it
terugbuigen
bend back
terugduwen
push back
terugtrekken
retreat
terugwerken
react
terugwijken
retreat
terugzakken
back pockets
tijdrekken
stall

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'retort':

None found.
Learning languages?