Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Terugspelen (to replay) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
speel terug
speelt terug
speelt terug
spelen terug
spelen terug
spelen terug
Present perfect tense
heb teruggespeeld
hebt teruggespeeld
heeft teruggespeeld
hebben teruggespeeld
hebben teruggespeeld
hebben teruggespeeld
Past tense
speelde terug
speelde terug
speelde terug
speelden terug
speelden terug
speelden terug
Future tense
zal terugspelen
zult terugspelen
zal terugspelen
zullen terugspelen
zullen terugspelen
zullen terugspelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou terugspelen
zou terugspelen
zou terugspelen
zouden terugspelen
zouden terugspelen
zouden terugspelen
Subjunctive mood
spele terug
spele terug
spele terug
spele terug
spele terug
spele terug
Past perfect tense
had teruggespeeld
had teruggespeeld
had teruggespeeld
hadden teruggespeeld
hadden teruggespeeld
hadden teruggespeeld
Future perf.
zal teruggespeeld hebben
zal teruggespeeld hebben
zal teruggespeeld hebben
zullen teruggespeeld hebben
zullen teruggespeeld hebben
zullen teruggespeeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou teruggespeeld hebben
zou teruggespeeld hebben
zou teruggespeeld hebben
zouden teruggespeeld hebben
zouden teruggespeeld hebben
zouden teruggespeeld hebben
Present bijzin tense
terugspeel
terugspeelt
terugspeelt
terugspelen
terugspelen
terugspelen
Past bijzin tense
terugspeelde
terugspeelde
terugspeelde
terugspeelden
terugspeelden
terugspeelden
Future bijzin tense
zal terugspelen
zult terugspelen
zal terugspelen
zullen terugspelen
zullen terugspelen
zullen terugspelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou terugspelen
zou terugspelen
zou terugspelen
zouden terugspelen
zouden terugspelen
zouden terugspelen
Subjunctive bijzin mood
terugspele
terugspele
terugspele
terugspele
terugspele
terugspele
Du
Ihr
Imperative mood
speel terug
speelt terug

Examples of terugspelen

Example in DutchTranslation in English
Drie, de laatste werd ingetrokken voor direct terugspelen.Three. Last one was called back on instant replay.
We zijn toch een uur eerder klaar. We kunnen m'n meesterwerk wel even terugspelen.Well, since we finished an hour early I guess we have time to replay my masterpiece.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

terugspoelen
rewind

Random

tegenvallen
be dissappointing
tenietdoen
neutralize
tentoonstellen
demonstrate
terughouden
back hanging
teruglopen
read back
terugschrikken
shy
terugschroeven
do
terugsnoeien
do
terugspoelen
rewind
terugspringen
rebound

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'replay':

None found.