Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Smouzen (to do) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
smous
smoust
smoust
smouzen
smouzen
smouzen
Present perfect tense
heb gesmousd
hebt gesmousd
heeft gesmousd
hebben gesmousd
hebben gesmousd
hebben gesmousd
Past tense
smousde
smousde
smousde
smousden
smousden
smousden
Future tense
zal smouzen
zult smouzen
zal smouzen
zullen smouzen
zullen smouzen
zullen smouzen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou smouzen
zou smouzen
zou smouzen
zouden smouzen
zouden smouzen
zouden smouzen
Subjunctive mood
smouze
smouze
smouze
smouze
smouze
smouze
Past perfect tense
had gesmousd
had gesmousd
had gesmousd
hadden gesmousd
hadden gesmousd
hadden gesmousd
Future perf.
zal gesmousd hebben
zal gesmousd hebben
zal gesmousd hebben
zullen gesmousd hebben
zullen gesmousd hebben
zullen gesmousd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gesmousd hebben
zou gesmousd hebben
zou gesmousd hebben
zouden gesmousd hebben
zouden gesmousd hebben
zouden gesmousd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
smous
smoust

Examples of smouzen

Example in DutchTranslation in English
Aha, de overbekende smous.Ah. The old gasp, huh. No, no. pardon.
Vuile smiecht. Wat nou, kleine smous?What are you doing, you iittle Jewish bitch?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

smoezen
schmooze
smokken
shirr
smotsen
do
smousen
do
smouten
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.