Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Renonceren (to renounce) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
renonceer
renonceert
renonceert
renonceren
renonceren
renonceren
Present perfect tense
heb gerenonceerd
hebt gerenonceerd
heeft gerenonceerd
hebben gerenonceerd
hebben gerenonceerd
hebben gerenonceerd
Past tense
renonceerde
renonceerde
renonceerde
renonceerden
renonceerden
renonceerden
Future tense
zal renonceren
zult renonceren
zal renonceren
zullen renonceren
zullen renonceren
zullen renonceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou renonceren
zou renonceren
zou renonceren
zouden renonceren
zouden renonceren
zouden renonceren
Subjunctive mood
renoncere
renoncere
renoncere
renoncere
renoncere
renoncere
Past perfect tense
had gerenonceerd
had gerenonceerd
had gerenonceerd
hadden gerenonceerd
hadden gerenonceerd
hadden gerenonceerd
Future perf.
zal gerenonceerd hebben
zal gerenonceerd hebben
zal gerenonceerd hebben
zullen gerenonceerd hebben
zullen gerenonceerd hebben
zullen gerenonceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gerenonceerd hebben
zou gerenonceerd hebben
zou gerenonceerd hebben
zouden gerenonceerd hebben
zouden gerenonceerd hebben
zouden gerenonceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
renonceer
renonceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

annonceren
announce
denonceren
fink

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'renounce':

None found.