Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Annonceren (to announce) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
annonceer
annonceert
annonceert
annonceren
annonceren
annonceren
Present perfect tense
heb geannonceerd
hebt geannonceerd
heeft geannonceerd
hebben geannonceerd
hebben geannonceerd
hebben geannonceerd
Past tense
annonceerde
annonceerde
annonceerde
annonceerden
annonceerden
annonceerden
Future tense
zal annonceren
zult annonceren
zal annonceren
zullen annonceren
zullen annonceren
zullen annonceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou annonceren
zou annonceren
zou annonceren
zouden annonceren
zouden annonceren
zouden annonceren
Subjunctive mood
annoncere
annoncere
annoncere
annoncere
annoncere
annoncere
Past perfect tense
had geannonceerd
had geannonceerd
had geannonceerd
hadden geannonceerd
hadden geannonceerd
hadden geannonceerd
Future perf.
zal geannonceerd hebben
zal geannonceerd hebben
zal geannonceerd hebben
zullen geannonceerd hebben
zullen geannonceerd hebben
zullen geannonceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geannonceerd hebben
zou geannonceerd hebben
zou geannonceerd hebben
zouden geannonceerd hebben
zouden geannonceerd hebben
zouden geannonceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
annonceer
annonceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

denonceren
fink
renonceren
renounce

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'announce':

None found.