Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Relayeren (to relay) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
relayeer
relayeert
relayeert
relayeren
relayeren
relayeren
Present perfect tense
heb gerelayeerd
hebt gerelayeerd
heeft gerelayeerd
hebben gerelayeerd
hebben gerelayeerd
hebben gerelayeerd
Past tense
relayeerde
relayeerde
relayeerde
relayeerden
relayeerden
relayeerden
Future tense
zal relayeren
zult relayeren
zal relayeren
zullen relayeren
zullen relayeren
zullen relayeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou relayeren
zou relayeren
zou relayeren
zouden relayeren
zouden relayeren
zouden relayeren
Subjunctive mood
relayere
relayere
relayere
relayere
relayere
relayere
Past perfect tense
had gerelayeerd
had gerelayeerd
had gerelayeerd
hadden gerelayeerd
hadden gerelayeerd
hadden gerelayeerd
Future perf.
zal gerelayeerd hebben
zal gerelayeerd hebben
zal gerelayeerd hebben
zullen gerelayeerd hebben
zullen gerelayeerd hebben
zullen gerelayeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gerelayeerd hebben
zou gerelayeerd hebben
zou gerelayeerd hebben
zouden gerelayeerd hebben
zouden gerelayeerd hebben
zouden gerelayeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
relayeer
relayeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

relateren
requisition
releveren
relay

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'relay':

None found.