Quadrupleren (to quadruple) conjugation

Dutch

Conjugation of quadrupleren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
quadrupleer
I quadruple
quadrupleert
you quadruple
quadrupleert
he/she/it quadruples
quadrupleren
we quadruple
quadrupleren
you all quadruple
quadrupleren
they quadruple
Present perfect tense
heb gequadrupleerd
I have quadrupled
hebt gequadrupleerd
you have quadrupled
heeft gequadrupleerd
he/she/it has quadrupled
hebben gequadrupleerd
we have quadrupled
hebben gequadrupleerd
you all have quadrupled
hebben gequadrupleerd
they have quadrupled
Past tense
quadrupleerde
I quadrupled
quadrupleerde
you quadrupled
quadrupleerde
he/she/it quadrupled
quadrupleerden
we quadrupled
quadrupleerden
you all quadrupled
quadrupleerden
they quadrupled
Future tense
zal quadrupleren
I will quadruple
zult quadrupleren
you will quadruple
zal quadrupleren
he/she/it will quadruple
zullen quadrupleren
we will quadruple
zullen quadrupleren
you all will quadruple
zullen quadrupleren
they will quadruple
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou quadrupleren
I would quadruple
zou quadrupleren
you would quadruple
zou quadrupleren
he/she/it would quadruple
zouden quadrupleren
we would quadruple
zouden quadrupleren
you all would quadruple
zouden quadrupleren
they would quadruple
Subjunctive mood
quadruplere
I quadruple
quadruplere
you quadruple
quadruplere
he/she/it quadruple
quadruplere
we quadruple
quadruplere
you all quadruple
quadruplere
they quadruple
Past perfect tense
had gequadrupleerd
I had quadrupled
had gequadrupleerd
you had quadrupled
had gequadrupleerd
he/she/it had quadrupled
hadden gequadrupleerd
we had quadrupled
hadden gequadrupleerd
you all had quadrupled
hadden gequadrupleerd
they had quadrupled
Future perf.
zal gequadrupleerd hebben
I will have quadrupled
zal gequadrupleerd hebben
you will have quadrupled
zal gequadrupleerd hebben
he/she/it will have quadrupled
zullen gequadrupleerd hebben
we will have quadrupled
zullen gequadrupleerd hebben
you all will have quadrupled
zullen gequadrupleerd hebben
they will have quadrupled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gequadrupleerd hebben
I would have quadrupled
zou gequadrupleerd hebben
you would have quadrupled
zou gequadrupleerd hebben
he/she/it would have quadrupled
zouden gequadrupleerd hebben
we would have quadrupled
zouden gequadrupleerd hebben
you all would have quadrupled
zouden gequadrupleerd hebben
they would have quadrupled
Du
Ihr
Imperative mood
quadrupleer
quadruple
quadrupleert
quadruple

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

quadrilleren
dance a quadrille

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

prediken
preach
produceren
produce
proosten
toast
provianderen
victual
punniken
french knitting
quadrilleren
dance a quadrille
queruleren
do
rafelen
fray
rangeren
do
raseren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'quadruple':

None found.
Learning languages?