Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Praktiseren (to practice) conjugation

Dutch
26 examples

Conjugation of praktiseren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
praktiseer
I practice
praktiseert
you practice
praktiseert
he/she/it practices
praktiseren
we practice
praktiseren
you all practice
praktiseren
they practice
Present perfect tense
heb gepraktiseerd
I have practiced
hebt gepraktiseerd
you have practiced
heeft gepraktiseerd
he/she/it has practiced
hebben gepraktiseerd
we have practiced
hebben gepraktiseerd
you all have practiced
hebben gepraktiseerd
they have practiced
Past tense
praktiseerde
I practiced
praktiseerde
you practiced
praktiseerde
he/she/it practiced
praktiseerden
we practiced
praktiseerden
you all practiced
praktiseerden
they practiced
Future tense
zal praktiseren
I will practice
zult praktiseren
you will practice
zal praktiseren
he/she/it will practice
zullen praktiseren
we will practice
zullen praktiseren
you all will practice
zullen praktiseren
they will practice
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou praktiseren
I would practice
zou praktiseren
you would practice
zou praktiseren
he/she/it would practice
zouden praktiseren
we would practice
zouden praktiseren
you all would practice
zouden praktiseren
they would practice
Subjunctive mood
praktisere
I practice
praktisere
you practice
praktisere
he/she/it practice
praktisere
we practice
praktisere
you all practice
praktisere
they practice
Past perfect tense
had gepraktiseerd
I had practiced
had gepraktiseerd
you had practiced
had gepraktiseerd
he/she/it had practiced
hadden gepraktiseerd
we had practiced
hadden gepraktiseerd
you all had practiced
hadden gepraktiseerd
they had practiced
Future perf.
zal gepraktiseerd hebben
I will have practiced
zal gepraktiseerd hebben
you will have practiced
zal gepraktiseerd hebben
he/she/it will have practiced
zullen gepraktiseerd hebben
we will have practiced
zullen gepraktiseerd hebben
you all will have practiced
zullen gepraktiseerd hebben
they will have practiced
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepraktiseerd hebben
I would have practiced
zou gepraktiseerd hebben
you would have practiced
zou gepraktiseerd hebben
he/she/it would have practiced
zouden gepraktiseerd hebben
we would have practiced
zouden gepraktiseerd hebben
you all would have practiced
zouden gepraktiseerd hebben
they would have practiced
Du
Ihr
Imperative mood
praktiseer
practice
praktiseert
practice

Examples of praktiseren

Example in DutchTranslation in English
- Wel als Alicia niet meer kon praktiseren.- It would if Alicia couldn't practice law.
Als dit naar buiten komt tijdens het proces, zul je nooit meer praktiseren.This comes out at trial, you'll never practice again.
Anders dan mijn collega's doceer ik niet hoe je rechtsgeleerdheid studeert of wat de theorieën zijn, maar hoe je moet praktiseren... in een rechtszaal, als een echte advocaat.Sync and corrections by dreaMaker7 Brought to you by pizstol unlike many of my colleagues, I will not be teaching you how to study the law or theorize about it, but rather how to practice it... In a courtroom, like a real lawyer.
Bewezen zal worden dat de beschuldigden, ene Geillis Duncan en ene Claire Fraser, beiden staand voor het hof van de Kerk vanwege hekserij... pijn hebben veroorzaakt, lijden, en sterfte over de burgers van Cranesmuir door het praktiseren van de onheilige kunsten.Stating in evidence that the accused, one Geillis Duncan and one Claire Fraser, both standing before the church's court for the crime of witchcraft... did inflict pain, suffering, and death upon the citizens of Cranesmuir by their practice of the unholy arts.
Dan kan hij niet praktiseren.- Then he can't practice.
-Waar praktiseer je ?Where do you practice?
Als ik praktiseer, ga ik de nor in.If I practice medicine, I go to jail.
Daarom praktiseer ik niet meer en heb ik me op onderzoek gericht.It's one of the reasons I left clinical practice and went into pure research.
Dat betekent dat je praktiseer over wat je predikt.That just means you practice what you preach.
Ik ben advocaat maar ik praktiseer niet.l was a lawyer. l still am, but l don't practice.
Alleen een geheim genootschap praktiseert nog het traditionele Satanisme.Only a secret inner circle practice traditional Satanism.
En u bent de enige dokter in de buurt... die euthanasie praktiseert.And you're the only doctor in my neighborhood That practices euthanasia.
Hij moet een vergunning hebben als hij in New York praktiseert.He must be licensed if he practices in New York.
Hij praktiseert niet meer.he doesn't practice anymore.
Ik weet niet wat voor wet je praktiseert, maar ik ben een specialist in vruchtbaarheids- en draagmoederschapswetgeving.I don't know what kind of law you practice, but I'm a fertility and surrogacy law specialist.
Ik heb nooit gepraktiseerd, maar daar wil ik nu mee beginnen.I've never practiced, but I want to start.
Maar u heeft 12 jaar lang niet gepraktiseerd.But you haven't practiced in 12 years.
En laten we eerlijk zijn... je praktiseerde jouw duistere handel al jarenlang.And let's be frank... you've practiced your murky trade for years.
Hij praktiseerde alleen witte magie.He practiced the white magic only.
Mijn vader regelde alles, wat ik deed, tot... zelfs het soort recht, dat ik praktiseerde.My father controlled everything I did, even down to the kind of law I practiced.
Wanneer praktiseerde ze voor het laatst, Mr. Gouverneur?When was the last time she practiced, Mr. Governor?
'Chauffeur, een praktiserend arts is getroffen door ernstige beenblessure'"Driver is a practicing doctor suffered a severe leg injury"
- Hij is ook praktiserend arts.He is also a practicing doctor.
- Hij zei dat hij een praktiserend atheïst was.He said he was a practicing atheist.
- Ik ben een praktiserend...I am a practicing physician, sir.
- Ze is praktiserend heks.- A practicing witch.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

prakkiseren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

plassen
pee
plattreden
flat stairs
popelen
do
prachen
do
prakkiseren
do
pralen
splurge
presenteren
present
priegelen
do
procederen
go to court
procrastineren
proc rastin honor

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'practice':

None found.