Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Polemiseren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
polemiseer
polemiseert
polemiseert
polemiseren
polemiseren
polemiseren
Present perfect tense
heb gepolemiseerd
hebt gepolemiseerd
heeft gepolemiseerd
hebben gepolemiseerd
hebben gepolemiseerd
hebben gepolemiseerd
Past tense
polemiseerde
polemiseerde
polemiseerde
polemiseerden
polemiseerden
polemiseerden
Future tense
zal polemiseren
zult polemiseren
zal polemiseren
zullen polemiseren
zullen polemiseren
zullen polemiseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou polemiseren
zou polemiseren
zou polemiseren
zouden polemiseren
zouden polemiseren
zouden polemiseren
Subjunctive mood
polemisere
polemisere
polemisere
polemisere
polemisere
polemisere
Past perfect tense
had gepolemiseerd
had gepolemiseerd
had gepolemiseerd
hadden gepolemiseerd
hadden gepolemiseerd
hadden gepolemiseerd
Future perf.
zal gepolemiseerd hebben
zal gepolemiseerd hebben
zal gepolemiseerd hebben
zullen gepolemiseerd hebben
zullen gepolemiseerd hebben
zullen gepolemiseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepolemiseerd hebben
zou gepolemiseerd hebben
zou gepolemiseerd hebben
zouden gepolemiseerd hebben
zouden gepolemiseerd hebben
zouden gepolemiseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
polemiseer
polemiseert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

polariseren
polarize
politiseren
polish

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.