Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Pointeren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pointeer
pointeert
pointeert
pointeren
pointeren
pointeren
Present perfect tense
heb gepointeerd
hebt gepointeerd
heeft gepointeerd
hebben gepointeerd
hebben gepointeerd
hebben gepointeerd
Past tense
pointeerde
pointeerde
pointeerde
pointeerden
pointeerden
pointeerden
Future tense
zal pointeren
zult pointeren
zal pointeren
zullen pointeren
zullen pointeren
zullen pointeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou pointeren
zou pointeren
zou pointeren
zouden pointeren
zouden pointeren
zouden pointeren
Subjunctive mood
pointere
pointere
pointere
pointere
pointere
pointere
Past perfect tense
had gepointeerd
had gepointeerd
had gepointeerd
hadden gepointeerd
hadden gepointeerd
hadden gepointeerd
Future perf.
zal gepointeerd hebben
zal gepointeerd hebben
zal gepointeerd hebben
zullen gepointeerd hebben
zullen gepointeerd hebben
zullen gepointeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepointeerd hebben
zou gepointeerd hebben
zou gepointeerd hebben
zouden gepointeerd hebben
zouden gepointeerd hebben
zouden gepointeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
pointeer
pointeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

planteren
plant

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

pingpongen
table tennis
pipetteren
pipet
plasticeren
plasticize
platpersen
flat presses
platwalsen
do
pogoën
do
pointilleren
do
polariseren
polarize
polijsten
polish
poolen
pool

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.