Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Planjeren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
planjer
planjert
planjert
planjeren
planjeren
planjeren
Present perfect tense
heb geplanjerd
hebt geplanjerd
heeft geplanjerd
hebben geplanjerd
hebben geplanjerd
hebben geplanjerd
Past tense
planjerde
planjerde
planjerde
planjerden
planjerden
planjerden
Future tense
zal planjeren
zult planjeren
zal planjeren
zullen planjeren
zullen planjeren
zullen planjeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou planjeren
zou planjeren
zou planjeren
zouden planjeren
zouden planjeren
zouden planjeren
Subjunctive mood
planjere
planjere
planjere
planjere
planjere
planjere
Past perfect tense
had geplanjerd
had geplanjerd
had geplanjerd
hadden geplanjerd
hadden geplanjerd
hadden geplanjerd
Future perf.
zal geplanjerd hebben
zal geplanjerd hebben
zal geplanjerd hebben
zullen geplanjerd hebben
zullen geplanjerd hebben
zullen geplanjerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geplanjerd hebben
zou geplanjerd hebben
zou geplanjerd hebben
zouden geplanjerd hebben
zouden geplanjerd hebben
zouden geplanjerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
planjer
planjert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

planjenen
do
planteren
plant

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

pauken
do
pielen
fiddle
plaatsmaken
make way
plagen
tease
planjenen
do
plankzeilen
windsurf
plasticeren
plasticize
platineren
platinize
platvoeten
flat feet
plisseren
pleat

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.