Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ordineren (to ordain) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ordineer
ordineert
ordineert
ordineren
ordineren
ordineren
Present perfect tense
heb geordineerd
hebt geordineerd
heeft geordineerd
hebben geordineerd
hebben geordineerd
hebben geordineerd
Past tense
ordineerde
ordineerde
ordineerde
ordineerden
ordineerden
ordineerden
Future tense
zal ordineren
zult ordineren
zal ordineren
zullen ordineren
zullen ordineren
zullen ordineren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ordineren
zou ordineren
zou ordineren
zouden ordineren
zouden ordineren
zouden ordineren
Subjunctive mood
ordinere
ordinere
ordinere
ordinere
ordinere
ordinere
Past perfect tense
had geordineerd
had geordineerd
had geordineerd
hadden geordineerd
hadden geordineerd
hadden geordineerd
Future perf.
zal geordineerd hebben
zal geordineerd hebben
zal geordineerd hebben
zullen geordineerd hebben
zullen geordineerd hebben
zullen geordineerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geordineerd hebben
zou geordineerd hebben
zou geordineerd hebben
zouden geordineerd hebben
zouden geordineerd hebben
zouden geordineerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ordineer
ordineert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

badineren
banter

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

opvatten
interpret
opveren
rebound
opzakken
do
opzouten
do
opzwoegen
do
ordenen
arrange
ordonneren
ordain
overcompenseren
overcompensate
overdonderen
browbeat
overhellen
incline

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'ordain':

None found.