Opmarcheren (to march) conjugation

Dutch
18 examples

Conjugation of opmarcheren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
marcheer op
I march
marcheert op
you march
marcheert op
he/she/it marches
marcheren op
we march
marcheren op
you all march
marcheren op
they march
Present perfect tense
ben opgemarcheerd
I have marched
bent opgemarcheerd
you have marched
is opgemarcheerd
he/she/it has marched
zijn opgemarcheerd
we have marched
zijn opgemarcheerd
you all have marched
zijn opgemarcheerd
they have marched
Past tense
marcheerde op
I marched
marcheerde op
you marched
marcheerde op
he/she/it marched
marcheerden op
we marched
marcheerden op
you all marched
marcheerden op
they marched
Future tense
zal opmarcheren
I will march
zult opmarcheren
you will march
zal opmarcheren
he/she/it will march
zullen opmarcheren
we will march
zullen opmarcheren
you all will march
zullen opmarcheren
they will march
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opmarcheren
I would march
zou opmarcheren
you would march
zou opmarcheren
he/she/it would march
zouden opmarcheren
we would march
zouden opmarcheren
you all would march
zouden opmarcheren
they would march
Subjunctive mood
marchere op
I march
marchere op
you march
marchere op
he/she/it march
marchere op
we march
marchere op
you all march
marchere op
they march
Past perfect tense
was opgemarcheerd
I had marched
was opgemarcheerd
you had marched
was opgemarcheerd
he/she/it had marched
waren opgemarcheerd
we had marched
waren opgemarcheerd
you all had marched
waren opgemarcheerd
they had marched
Future perf.
zal opgemarcheerd zijn
I will have marched
zal opgemarcheerd zijn
you will have marched
zal opgemarcheerd zijn
he/she/it will have marched
zullen opgemarcheerd zijn
we will have marched
zullen opgemarcheerd zijn
you all will have marched
zullen opgemarcheerd zijn
they will have marched
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgemarcheerd zijn
I would have marched
zou opgemarcheerd zijn
you would have marched
zou opgemarcheerd zijn
he/she/it would have marched
zouden opgemarcheerd zijn
we would have marched
zouden opgemarcheerd zijn
you all would have marched
zouden opgemarcheerd zijn
they would have marched
Present bijzin tense
opmarcheer
I march
opmarcheert
you march
opmarcheert
he/she/it marches
opmarcheren
we march
opmarcheren
you all march
opmarcheren
they march
Past bijzin tense
opmarcheerde
I marched
opmarcheerde
you marched
opmarcheerde
he/she/it marched
opmarcheerden
we marched
opmarcheerden
you all marched
opmarcheerden
they marched
Future bijzin tense
zal opmarcheren
I will march
zult opmarcheren
you will march
zal opmarcheren
he/she/it will march
zullen opmarcheren
we will march
zullen opmarcheren
you all will march
zullen opmarcheren
they will march
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opmarcheren
I would march
zou opmarcheren
you would march
zou opmarcheren
he/she/it would march
zouden opmarcheren
we would march
zouden opmarcheren
you all would march
zouden opmarcheren
they would march
Subjunctive bijzin mood
opmarchere
I march
opmarchere
you march
opmarchere
he/she/it march
opmarchere
we march
opmarchere
you all march
opmarchere
they march
Du
Ihr
Imperative mood
marcheer op
march
marcheert op
march

Examples of opmarcheren

Example in DutchTranslation in English
Als de trom roffelt en de kapel speelt... onze vlaggen weer wapperen... en onze hele natie opnieuw verenigd zal zijn... dan zullen wij tezamen opmarcheren naar de uiteinden der aarde.When the drums beat and the bands play and our flags wave again and our whole nation will be united once more then we'll march together to the ends of the earth!
Geen enkele Griek zal iets doen voordat de Spartanen opmarcheren.No Greek will stir until he sees the Spartans march.
Ik zeg dat we opmarcheren naar Asec's Hill.I say we march to Asec's Hill.
Mijn advies is dat we zonder uitstel opmarcheren.My advice is that we march without delay.
Moeten wij niet allemaal naar de Severn opmarcheren, Heer?Should we not all be marching to the Severn, Lord?
De kudde marcheert op hun maag.(lowing) The herd marches on its stomach.
Dit is slechts een deel van het leger dat marcheert op weg naar Milaan.This is just a small fraction of the army already on the march to Milan.
Donnchadh marcheert op dit moment op ons af.Donnchadh marches on us as we speak.
Een leger marcheert op zijn maag, weet je.An army marches on its stomach, you know.
Een leger marcheert op zijn maag.An army marches on its stomach.
De Spanjaarden marcheren op vanuit Napels ter onzer hulp.The Spaniards are marching north from Naples to our aid.
Ik ben niet aan het marcheren op het strand.I'm not marching on the beach.
Is de rest wel blij met m'n plannetje... om op en neer te marcheren op 't plein?Everybody else happy with my little plan of marching up and down the square a bit?
Morgen, wij marcheren op naar Lucifer.Tomorrow, we march on Lucifer.
Napoleon zou gezegd hebben een leger kan niet marcheren op 'n lege maag.I heard it was Napoleon hisself said: "An army can't march but on its stomach."
Dit is niet waarom mijn moeder marcheerde op washington.(high-pitched squeak) This is not why my mother marched on washington.
Elk raam was versierd, elke lantaarnpaal getooid... en de Whoville-band marcheerde op zijn kerstbest mooi.Every window was flocked, every lamppost was dressed and the Whoville band marched in their Christmasy best.
In 't tweede jaar van de Burgeroorlog, toen de Ierse Brigade opmarcheerde... was New York een stad vol bendes. Van krijgsheren, rijk en arm.In the second year of the Civil War when the Irish Brigade marched in the streets New York was a city full of tribes war chiefs, rich and poor.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afmarcheren
march

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'march':

None found.
Learning languages?