Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ontstemmen (to appall) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ontstem
ontstemt
ontstemt
ontstemmen
ontstemmen
ontstemmen
Present perfect tense
heb ontstemd
hebt ontstemd
heeft ontstemd
hebben ontstemd
hebben ontstemd
hebben ontstemd
Past tense
ontstemde
ontstemde
ontstemde
ontstemden
ontstemden
ontstemden
Future tense
zal ontstemmen
zult ontstemmen
zal ontstemmen
zullen ontstemmen
zullen ontstemmen
zullen ontstemmen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ontstemmen
zou ontstemmen
zou ontstemmen
zouden ontstemmen
zouden ontstemmen
zouden ontstemmen
Subjunctive mood
ontstemme
ontstemme
ontstemme
ontstemme
ontstemme
ontstemme
Past perfect tense
had ontstemd
had ontstemd
had ontstemd
hadden ontstemd
hadden ontstemd
hadden ontstemd
Future perf.
zal ontstemd hebben
zal ontstemd hebben
zal ontstemd hebben
zullen ontstemd hebben
zullen ontstemd hebben
zullen ontstemd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ontstemd hebben
zou ontstemd hebben
zou ontstemd hebben
zouden ontstemd hebben
zouden ontstemd hebben
zouden ontstemd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ontstem
ontstemt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ontstellen
appall

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'appall':

None found.