Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ontpitten (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ontpit
ontpit
ontpit
ontpitten
ontpitten
ontpitten
Present perfect tense
heb ontpit
hebt ontpit
heeft ontpit
hebben ontpit
hebben ontpit
hebben ontpit
Past tense
ontpitte
ontpitte
ontpitte
ontpitten
ontpitten
ontpitten
Future tense
zal ontpitten
zult ontpitten
zal ontpitten
zullen ontpitten
zullen ontpitten
zullen ontpitten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ontpitten
zou ontpitten
zou ontpitten
zouden ontpitten
zouden ontpitten
zouden ontpitten
Subjunctive mood
ontpitte
ontpitte
ontpitte
ontpitte
ontpitte
ontpitte
Past perfect tense
had ontpit
had ontpit
had ontpit
hadden ontpit
hadden ontpit
hadden ontpit
Future perf.
zal ontpit hebben
zal ontpit hebben
zal ontpit hebben
zullen ontpit hebben
zullen ontpit hebben
zullen ontpit hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ontpit hebben
zou ontpit hebben
zou ontpit hebben
zouden ontpit hebben
zouden ontpit hebben
zouden ontpit hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ontpit
ontpit

Examples of ontpitten

Example in DutchTranslation in English
ontpitten
Nee, ik denk dat het heeft iets te maken heeft met het ontpitten van een mango.		Mm, no, I think it has something to do with pitting a mango.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

omspitten
dig out
ontratten
do
ontvetten
do
ontzetten
alarm

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

onderdompelen
immerse
ontgroenen
do
ontmasten
dismast
ontmuggen
do
ontpersen
do
ontploffen
explode
ontpoppen
reveal
ontslaan
dismiss
ontslippen
do
ontsluimeren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.