Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

omgorden

to upset

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of omgorden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
gord om
I upset
gordt om
you upset
gordt om
he/she/it upsets
gorden om
we upset
gorden om
you all upset
gorden om
they upset
Present perfect tense
heb omgegord
I have upset
hebt omgegord
you have upset
heeft omgegord
he/she/it has upset
hebben omgegord
we have upset
hebben omgegord
you all have upset
hebben omgegord
they have upset
Past tense
gordde om
I upset
gordde om
you upset
gordde om
he/she/it upset
gordden om
we upset
gordden om
you all upset
gordden om
they upset
Future tense
zal omgorden
I will upset
zult omgorden
you will upset
zal omgorden
he/she/it will upset
zullen omgorden
we will upset
zullen omgorden
you all will upset
zullen omgorden
they will upset
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou omgorden
I would upset
zou omgorden
you would upset
zou omgorden
he/she/it would upset
zouden omgorden
we would upset
zouden omgorden
you all would upset
zouden omgorden
they would upset
Subjunctive mood
gorde om
I upset
gorde om
you upset
gorde om
he/she/it upset
gorde om
we upset
gorde om
you all upset
gorde om
they upset
Past perfect tense
had omgegord
I had upset
had omgegord
you had upset
had omgegord
he/she/it had upset
hadden omgegord
we had upset
hadden omgegord
you all had upset
hadden omgegord
they had upset
Future perf.
zal omgegord hebben
I will have upset
zal omgegord hebben
you will have upset
zal omgegord hebben
he/she/it will have upset
zullen omgegord hebben
we will have upset
zullen omgegord hebben
you all will have upset
zullen omgegord hebben
they will have upset
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou omgegord hebben
I would have upset
zou omgegord hebben
you would have upset
zou omgegord hebben
he/she/it would have upset
zouden omgegord hebben
we would have upset
zouden omgegord hebben
you all would have upset
zouden omgegord hebben
they would have upset
Present bijzin tense
omgord
I upset
omgordt
you upset
omgordt
he/she/it upsets
omgorden
we upset
omgorden
you all upset
omgorden
they upset
Past bijzin tense
omgordde
I upset
omgordde
you upset
omgordde
he/she/it upset
omgordden
we upset
omgordden
you all upset
omgordden
they upset
Future bijzin tense
zal omgorden
I will upset
zult omgorden
you will upset
zal omgorden
he/she/it will upset
zullen omgorden
we will upset
zullen omgorden
you all will upset
zullen omgorden
they will upset
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou omgorden
I would upset
zou omgorden
you would upset
zou omgorden
he/she/it would upset
zouden omgorden
we would upset
zouden omgorden
you all would upset
zouden omgorden
they would upset
Subjunctive bijzin mood
omgorde
I upset
omgorde
you upset
omgorde
he/she/it upset
omgorde
we upset
omgorde
you all upset
omgorde
they upset
Du
Ihr
Imperative mood
gord om
upset
gordt
upset

Further details about this page

LOCATION