Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Normaliseren (to standardize) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
normaliseer
normaliseert
normaliseert
normaliseren
normaliseren
normaliseren
Present perfect tense
heb genormaliseerd
hebt genormaliseerd
heeft genormaliseerd
hebben genormaliseerd
hebben genormaliseerd
hebben genormaliseerd
Past tense
normaliseerde
normaliseerde
normaliseerde
normaliseerden
normaliseerden
normaliseerden
Future tense
zal normaliseren
zult normaliseren
zal normaliseren
zullen normaliseren
zullen normaliseren
zullen normaliseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou normaliseren
zou normaliseren
zou normaliseren
zouden normaliseren
zouden normaliseren
zouden normaliseren
Subjunctive mood
normalisere
normalisere
normalisere
normalisere
normalisere
normalisere
Past perfect tense
had genormaliseerd
had genormaliseerd
had genormaliseerd
hadden genormaliseerd
hadden genormaliseerd
hadden genormaliseerd
Future perf.
zal genormaliseerd hebben
zal genormaliseerd hebben
zal genormaliseerd hebben
zullen genormaliseerd hebben
zullen genormaliseerd hebben
zullen genormaliseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou genormaliseerd hebben
zou genormaliseerd hebben
zou genormaliseerd hebben
zouden genormaliseerd hebben
zouden genormaliseerd hebben
zouden genormaliseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
normaliseer
normaliseert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

formaliseren
formalize

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

neerstoten
down punches
neerzitten
sit down
negligeren
do
noordelijken
do
noppen
nap
normeren
standardize
oetsen
do
ombouwen
convert
omdopen
rename
omdrentelen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'standardize':

None found.