Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Lebberen (to do) conjugation

Dutch
3 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
lebber
lebbert
lebbert
lebberen
lebberen
lebberen
Present perfect tense
heb gelebberd
hebt gelebberd
heeft gelebberd
hebben gelebberd
hebben gelebberd
hebben gelebberd
Past tense
lebberde
lebberde
lebberde
lebberden
lebberden
lebberden
Future tense
zal lebberen
zult lebberen
zal lebberen
zullen lebberen
zullen lebberen
zullen lebberen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou lebberen
zou lebberen
zou lebberen
zouden lebberen
zouden lebberen
zouden lebberen
Subjunctive mood
lebbere
lebbere
lebbere
lebbere
lebbere
lebbere
Past perfect tense
had gelebberd
had gelebberd
had gelebberd
hadden gelebberd
hadden gelebberd
hadden gelebberd
Future perf.
zal gelebberd hebben
zal gelebberd hebben
zal gelebberd hebben
zullen gelebberd hebben
zullen gelebberd hebben
zullen gelebberd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gelebberd hebben
zou gelebberd hebben
zou gelebberd hebben
zouden gelebberd hebben
zouden gelebberd hebben
zouden gelebberd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
lebber
lebbert

Examples of lebberen

Example in DutchTranslation in English
Rosa D staat op straat te lebberen met haar mannetje.Rosa D macking down with her boo on the street!
Toe, Eddie, niet uit die pot lebberen.Oh, for God's sake, Eddie, don't drink out of the toilet.
Waarom lebber je die gast af?What are you doing kissing this guy?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Random

kritiseren
censure
kwispelstaarten
wag
lajenen
layn
lanceren
launch
langsfietsen
long cycling
langslopen
walk by
leasen
lease
ledigen
empty
leegrijden
empty drive
leegstelen
empty steal

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.